Ontwerpend vermogen

Collega-onderzoekers bij het lectoraat Co-design van de HU zijn bezig met het beschrijven van 'ontwerpend vermogen'. Laatst was daar een mooie discussie over op LinkedIn waarin Daan Andriessen en Lisette Munneke een lans braken om ontwerpend vermogen niet gelijk te trekken met onderzoekend vermogen. In de nitty gritty van definities en de botsingen tussen denktradities zou ik me niet zomaar willen mengen, maar ik had mijn collega's al het aanbod gedaan om eens mee op te denken met hen. Op basis daarvan kwam ik tot de volgende gedachten. Hierin probeer ik ook uit wat Bart afgelopen voorjaar deed om het 'muzisch perspectief' te vangen in vijf p's, maar dan voor ontwerpend vermogen.

Er kwamen drie gedachtesporen bij me op zo luisterende en pratende...

Je zou allereerst kunnen doen alsof het eigenlijke ontwerpende vermogen iets is wat zich niet laat vangen, maar dat je wel de uitingen ervan kan herkennen en beschrijven. Dan blijf je om de kern heen draaien zonder dat je die precies hoeft te benoemen. Voordeel is dat je niet verstrikt raakt in conceptueel-filosofische zoektochten naar taal voor dit fenomeen. Je kan dan wel gewoon de professionals gaan vragen naar hun blik op de zaak. Die naast wat diverse beschrijvingen leggen uit literatuur en dit weer vergelijken met wat (jullie als) ontwerpers zelf als jullie praktijk en handelen herkennen. Nadeel is dat je moeilijker tot een scope en een operationaliseerbaar concept komt dat voelt als echt een verhelderende stap voorwaarts op dit terrein.

En zie je vervolgens vermogen als iets wat onderliggend is en schijnbaar constant in verschillende contexten of is het wezenlijk anders in verschillende ontwerpcontexten? (Zoals in figuur die Jelle hierboven deelt van Sanders & Stappers 2014.)

En ook:

  • Plaats je dit vermogen in de mens als een soort competentie?
  • Of zie je dit vermogen als iets wat aangewakkerd wordt wanneer mens en techniek/tools samen komen? (Zoals Bruno Latour zou doen.)

Ontwerpend zou je ten derde kunnen benaderen vanuit verschillende perspectieven:

Als wezenlijk een generatief proces: er wordt iets gemaakt; iets krijgt gestalte; er verschijnen fysieke of visuele artefacten die in de wereld gebracht worden. Ik vind dan zelf de omkering ook boeiend van 'maken': in plaats van iets de wereld in duwen, hoe helpt dit proces ook bij het 'luisteren' en 'ontvangen', waar maakt het je sensitiever voor?

Je kan het ontwerpen positioneren ten opzichte van bijvoorbeeld onderzoeken of analyseren of kunst of engineering etc. Waarin is ontwerpen dan iets eigenstandigs? Wat zijn het type vragen, opdrachtdefinities, stappen en fases die verschillen van deze andere fenomenen? Waar bijten ontwerpen en die andere elkaar? Wat kan het beter? Wat minder goed? (Dit is het artikel van Andriessen en Munneke op LinkedIn over het wezenlijk andere aan 'onderzoekend vermogen'.)

Je kan de politieke urgentie van het ontwerpperspectief kunnen benoemen. Bijvoorbeeld: ontwerpers hebben oog voor de menselijke maat, voor inclusiviteit, voor het scheppend potentieel van mensen zodat zij meer doen dan arbeiden of consumeren. (Wat in de Convivial Toolbox een uitgangspunt is en waar politiek filosofe Hannah Arendt op wijst.)

Hetzelfde geldt voor de professionele urgentie in sommige beroepen om wendbaarder, creatiever, trotser, vitaler, innovatiever etc. te zijn. Een ontwerpperspectief kan hieraan bijdragen. Ontwerpen kan bijdragen aan goed werk in de zin van werk dat goed doet in de wereld, goed voelt en waarin je goed met elkaar omgaat.

Tot slot valt er iets te zeggen over ontwerpen door in de manieren van werken parallellen met 'echte' designers te trekken. Door te putten uit hun taal, verhalen, technieken en tools, hun werkplaatsen, metaforen en principes, aan de flexibiliteit in gebruik van frames. Je kan dan een ontwerpsetting 'ensceneren' door te zeggen dat je een 'atelier' bent of aan een 'design sprint' doet bijvoorbeeld.

Reacties