Van Rosmalen+++

Een vraag waar ik nu mee speel is of ik als ik school maak ook bezig ben met een uitbreiding van het denken van Van Rosmalen. Ik probeer eens drie kritieksporen uit te werken.

De functie van de muzen probeer ik namelijk terug te plaatsen in de Griekse polis en ik werk de andere instituties uit waarmee het muzische uiting gaf aan een mensbeeld en beeld van hoe goed te leven en goed samen te leven. Binnen de muzische gezelschappen die hij om zich heen verzamelt komen ook kunstenaars ten tonele die individualisme en eigenzinnigheid als kern van hun kunstenaarschap lijken te hebben en zich zo ogenschijnlijk makkelijk kunnen onttrekken aan het collectief elkaar vasthouden op opgaves. De kunstenaar lijkt soms weg te komen in zijn kring met toonbeeld zijn van originaliteit waar anderen uitgedaagd worden werk te maken van goed werk. Wat dat betreft is het gebruik van de muzen en de klassieke ethische grondslagen in Van Rosmalens denken ambivalent te noemen gezien het inherente verschil -en de daaruit volgende spanning- met onze romantische en laat-moderne ideeën over kunstenaarschap.

Vervolgens is er meer dan Van Rosmalen doet, als hij het concept professionele tegenkracht uitwerkt, nog iets te zeggen over het educatieve karakter van weerstand en verzet. Enerzijds doet zich door volgehouden wrijving en aandacht bij de materie -of dat wat zich als onveranderlijk presenteert- de kans voor vergrote ontvankelijkheid voor, waar zowel Sennett, Kunneman en ook Biesta op wijzen, maar waar Van Rosmalen met name . Anderzijds is de positie van ‘een ander zijn’ en de inherente existentiële eenzaamheid die je daarin te dragen hebt als professional nog meer te vervlechten met mythen en verhalen en als ingang voor tegenkracht te benutten. Dit geldt zeker vanwege het feit dat in de muzische werkplaatsen meestal voorlopers, anders-doeners, leiders of veranderaars betrokken worden. Van Rosmalen flirt met innovatie, maar kan zich ook veilig wanen achter de cello en zijn kunstenaarschap.

Tot slot zou ik Arendts driedeling van de menselijke conditie mee nemen om goed werk en professionele tegenkracht nog beter te contrasteren met onze instrumentele en economische tijdgeest. De cyclische aard van ‘arbeid’ (waar consumptie een uiting van is volgens Arendt) voor de Animal Laborans die zij typeert met behulp van het Sisyphus-verhaal; de kans op intrinsieke voldoening en trots door ‘werk’ voor de Homo Faber, geïllustreerd door de Prometheus-mythe en het Vita Activa waarin we als mensen ‘handelen’ zodat er zingeving, politiek en samenleven in vrijheid en met verschil mogelijk wordt, waar Arendt het verhaal van Achilles en de lofrede op Athene door Perikles aan koppelt; deze onderscheidingen geven prachtige handvatten voor tegenkracht en goed werk als dimensies van zingeving voor professionals binnen het werk als waartoe zij zich te verhouden hebben in de wereld. Daar hoort dan ook bij de rol van technologie voor de mens. Technologie die volgens Arendt arbeid over kan nemen van ons, maar net zo goed ons nog veel meer op het slaafse af onvrij kan maken in arbeid of patronen van consumptie kan ketenen.

Door van de techniek van cellospelen een metafoor te maken voor vakmanschap of door ensceneren te zien als scheppingsproces ontloopt Bart een beetje de vraag naar de sociale en morele kant van technologie. Hij zou bijvoorbeeld meer kunnen doen met de ecologische impact van het vervaardigingsproces van de cello zelf en de bevoorrechte positie om er een te kunnen betalen, tijd vrij te maken om te oefenen en toegang te hebben tot kringen waarin men klassieke muziek waardeert. Of hoe bladmuziek het handelen van de muzikant dicteert en de stoelopstelling van het orkest hun afhankelijkheid van een dirigentpodium en -stokje onderstreept, waarin lichtgebruik niet alleen dramatische effecten sorteert, maar ook laat zien dat de technologie van enscenering er allereerst een is om mensen in de ban te brengen van wat iemand die podium krijgt wil overbrengen. Als publiek wordt men geacht geen tegenlicht te laten schijnen tijdens de voorstelling, dus de tegenkracht van de toeschouwer ontpopt zich mogelijk pas na dat die eerst zich gewonnen geeft aan de enscenering. Deze paradox van ontvangen en terugduwen is veel meer via ons gebruik van technologie te traceren dan dat die in het muzische werken wordt geproblematiseerd door Van Rosmalen.

Reacties