'Stad maken' met Richard Sennett

School maken doe je niet in een vacuüm. Als muzische school dragen we bij aan de wereld. In Barts proefschrift Muzische Professionalisering lag de focus vooral op bijdragen aan 'tegenkracht' van en 'onderscheidend verbinden' tussen professionals. Deze professionals staan in hun 'werkplaatsen' vaak bloot aan institutionele krachten die 'goed werk' onder druk kunnen zetten. Hierin klinkt een kritiek door op dominante economische en bestuurlijke discoursen uit onze tijd. Zo pendelt Bart tussen een actor-perspectief (waarin o.a. vakmanschap en samenwerking centraal staan) enerzijds en een meso- of macro-perspectief op the powers that be anderzijds. Daarin is het hem te doen is om handelingsperspectief voor professionals te scheppen waarin publieke waarden niet vergeten worden. Een publiek tussenniveau waar ik eens een perspectief in wil verkennen is dat van de stad. School maken in het muzische gebeurt de facto met name in de stad of in steden. Ik heb het niet over de stedelijke uitdagingen waar je muzisch aan kan werken, maar vooral over hoe 'stad maken' parallel te zien is aan 'school maken'.

Een van de zaken op mijn to-do lijst is om de ‘Homo Faber-trilogie’ van de Amerikaanse socioloog Richard Sennett te lezen. Het eerste deel,  The Craftsman, heb ik als jaren bijna uit. Daar heb ik al verscheidene keren uit geput voor een artikel (over de hand en maken bijvoorbeeld) of om een werkvorm vorm te geven (over weerstand) en om als brontekst een punt te maken voor onderwijsteams over vakmanschap (met behulp van wat Sennett schrijft over hoe oog, hand en brein samenwerken bij viool leren spelen). Sennett is een werkelijk humanist zou je kunnen zeggen die net als zijn lerares Hannah Arendt de menselijk conditie onderzoekt. Zijn eerdere boekje The Corrosion of Character vond ik een prachtige illustratie van hoe neo-liberaal denken en een flexibele economie mensen bemoeilijk om een consistent levensnarratief op te bouwen over wie ze zijn en waarom zij deugen. Eigenlijk doet Alisdair Macintyre ook een duit in het zakje op dit punt zou je kunnen zeggen. Daar ligt voor mij nog steeds een spoor om verder uit te werken naar de situering van ons onderwijs in onze tijd. Wat ik vooral bewonder en waar ik ook erg van kan genieten is Sennetts omvangrijke kennis, zijn originele concrete voorbeelden en zijn treffende schrijfstijl waarin altijd plaats is voor ironie en humor. Ik ben bezig in deel twee van het drieluik, het boek Together, over samenwerken en socialiteit tussen mensen. Daaruit heb ik al inspiratie geput voor ‘rommelige’ manieren van werken tussen mensen met verschillende achtergronden. (Bijvoorbeeld bij co-creatie.) en ook het gebruik van de ‘subjunctief’ waar Bart erg goed in is, een modus om ideeën, gedachten en oordelen te introduceren in gesprek met anderen die doorstraald is van een zoeken en aftasten (lijkt op het stamelen van Merleau-Ponty’s parôle parlante) in plaats van stelligheid die discussie ontlokt.

Over Building & Dwelling

Ik luister een podcast met een lezing over het derde boek Building and Dwelling waarin professor Nico Nelissen de inhoud bespreekt en zo een forumdiscussie inluidt tussen architecten en stedenbouwkundigen over Sennetts denken. Dit in kader van de Master City Developer. De tweedeling die Sennett in dit boek aanbrengt tussen de fysiek gebouwde stad, de ville, en de sociaal-ethische leefgemeenschap van stedelingen, de cité, is mij in een klap helder dankzij de duidelijke samenvatting van Nelissen. Ik krijg zin om te gaan lezen.

Ook vat hij de vijf eisen samen die Sennett schetst voor een ville die een goede cité kan dienen. Zo’n stad moet:

  1. synchroniciteit toelaten (er gebeuren meerdere zaken tegelijk op een plek);
  2. onderbrekingen bevatten (interpunctiemetafoor voor hoe een eenvormigheid of eentoningheid verrassend, dramatisch of geestig doorbroken kan worden)
  3. poreusheid hebben
  4. onaf zijn
  5. pluraliteit omvatten

Het hele vertoog neemt zo’n uur in beslag en ik ben geen moment verveeld. Er doen zich allerlei denklijntjes voor naar andere denkers, maar ook naar mijn praktijk als en mijn repertoire als ontwerper en docent van innovaties. De forumdiscussie tussen deze professor en nog enkele andere grote namen uit het vakgebied is fascinerend. Niet alleen in hoe men op elkaar reageert of elkaar soms speels soms minder speels steekt met woorden, maar vooral omdat er inhoudelijk een mooi overzicht wordt geschetst van het denken over de maakbaarheid van de stad, de typerende Nederlandse situatie en historie van stadsontwikkeling, de rol van co-design en de spanning tussen inhoudelijke actoren daarin, het regelkader, toekomstverkenningen en participerende burgers (met populisten op de achtergrond). Ook de term ‘civic epistemology’ valt en dat trekt mijn belangstelling. In Nederland wordt deze getypeerd als eentje waarin de overheid een beetje achterover leunt, wel aangehaakt wil blijven maar vooral een schets van een richting geeft terwijl andere partijen samen de ontwerpen ontwikkelen. Dit beeld herken ik wel van gesprekken met vrienden bij de overheid of van contacten met de Gemeente Utrecht via de HU. Ook was het goed om weer even allerlei stedelijke uitdagingen langs te horen komen die zich voltrekken op nog geen 2 kilometer van waar ik woon.

Leuk detail vond ik overigens ook dat een van de discussieleden ook Mytilene noemde als het eerste historische voorbeeld van denken over hoe de ideale stad te ontwerpen. (Hippodamus was de betreffende architect die de stad schijnt te hebben ontworpen http://www.hellenicaworld.com/Greece/Technology/en/CityPlan.html) Elke ‘ideale stad’ is een afspiegeling van de tijd waarin men erover droomt.

Stad maken

Maar wat ik heel erg bruikbaar vind is met name het discours van deze mensen waarin men de term ‘stad maken’ hanteert. Stad maken is voor mij een mooie achtergrond voor ‘school maken’. Zo kan stad maken wellicht via Sennett uitgewerkt worden naar de ville (stenen) en de cité (mensen). Deze dichotomie zit ook al in mijn tweede deelvraag naar schoolmaken waarin de fysieke constructie van de school centraal staat. Daarin volg ik Latour. Maar Latour en Sennett komen elkaar hier dus in feite tegen. De cité heeft een parallel met de bedoelingen van onderwijs en onderwijs als gemeenschap waarin men in de existentie handelt via het lesgeven om aan die bedoelingen bij te dragen. Dat gebeurt volgens Biesta en Van Rosmalen in een pedagogische enscenering waarin het onbepaalde en de vrijheid verschijnen en waarin ontvankelijkheid betrachten en jezelf op het spel zetten erg helpend zijn. Net zo helpend als de subjunctief en de socialiteit waar Sennett zo gecharmeerd van is in zijn boeken en waar het hem in de cité in feite zo zeer om te doen is. De ville heeft eveneens een parallel, namelijk met onderwijs als ‘netwerk-effect’ (zoals Latour dat noemt) en daarmee ‘fysiek’ geënsceneerd door allerlei objecten en systemen.

Nu voegt Sennett daar voor mij dus ook die vijf ontwerpeisen aan toe van de synchroniciteit, onderbrekingen, poreusheid, onaf zijn en de pluraliteit. Omdat dit ensceneringsaanwijzingen zijn, werken ze misschien ook als een evaluatief kader voor een beschreven enscenering van fysieke middelen. (En dan bedoel ik hier ‘objecten’, ‘lichamen’ en ‘teksten’ - merk op hoe hier vooral het parôle parlée van Merleau-Ponty resoneert.) Het gaat dan niet om een goed ontworpen stad zoals bij stad maken de bedoeling is, maar het gaat hier eerder om of de fysieke enscenering ook de onderwijsbedoelingen van kwalificatie, socialisatie en subjectificatie mogelijk maakten. Dat levert op zijn minst een leuk denkraster op, maar zou ook kunnen helpen om wat liefde en zorg voor de vergankelijke wereld om ons heen (en die wij zijn) aan te wakkeren. Ik denk ook dat de zintuigen hierin een belangrijke rol spelen als toegansgpoort naar ‘embodied knowledge’. Dat ons denken zich kan uitdrukken in het fysieke als maaksel  en dat met aandacht werken met het fysieke kennis wakker maakt in ons.

Een historische perspectief en/of een...

Maar naast het denken van Sennett over de stad zou ik bewust ook die fysieke inrichting van de Griekse polis willen aanhalen. Dan is wat de architect Hippodamus in de vijfde eeuw voor Christus als ontwerp van Mytilene heeft geschetst een mooi perspectief. Maar ook de instituties van Athene die als een ville zich om de agora configureerden en die ik van citaten kan voorzien uit die verschillende levensdomeinen van theater, politiek, fysieke training, filosofie en wat niet meer. Zo is niet alleen te schetsen hoe het theater, de pnyx, de academie, het gymnasion er uit zagen en wat zij mogelijk maakten door hun ontwerp en constructie, maar kan je met enkele zinsnedes ook laten leven wat er werd gezegd in of over die plaatsen. De Grieken willen ons natuurlijk doen geloven dat zij het summum van menselijke beschaving zijn als polis. Zij waren vrije mannen in tegenstelling tot de door barbaarse koningen overheersde onderdanen zoals de mensen in het rijk van de Perzen (en later Macedoniërs en nog later Romeinen). Het contrapunt van de stedelijke beschaving in de oudheid zou je wellicht effectiever kunnen schetsen als de nomadische steppenvolkeren. Voor mij is de uitwisseling tussen de oasesteden van Centraal-Azië zoals Merv, Kashgar, Balkh, Palmyra of Samarkand (of metropolen als Baghdad en Caïro) enerzijds en de stammen die zich vrijer bewogen buiten de rijksgrenzen een belangrijk punt om te maken in dit opzicht. Alleen al om onze ingeroeste kijk op geschienis als westerse geschiedenis open te breken. Maar waar de Griekse polis een hoge ‘efflorentie’ bereikte deden vele steden buiten de Grieks-Romeinse wereld (Van Andalusië tot en met India) dat ook tijdens de eerste achthonderd jaar na de val van het West-Romeinse Rijk. Hier horen weer andere metaforen en paradigma’s waarvan ik denk dat ze een origineel licht kunnen werpen op ‘stad maken’ en daarmee ook op ‘school maken’. Net als Sennett, Macintyre, Arendt, Foucault, Nussbaum, Biesta en Van Rosmalen wil ik van de vrijheid gebruik maken om terug te grijpen op denkbeelden en verhalen uit het verleden. Wat dit ‘pre-moderne motief’ zo aanlokkelijk of krachtig maakt is een andere vraag waar nog woorden aan gewijd kunnen worden…

Naast het sociologische werk van Sennett en de historische invalshoeken vind ik dat er nog een derde perspectief zou kunnen zijn. Een verrassend perspectief valt misschien wel te ontlenen aan mijn eigen hobby van games spelen die gaan over het ontwikkelen van bloeiende steden of wellicht iets te doen met Japanse denkbeelden over stedelijke leefbaarheid en samenleven. Op dit laatste punt vind ik bijvoorbeeld fascinerend hoe Japanse kinderen van al heel jong zonder ouders naar school reizen met openbaar vervoer. ik herinner me nog het vierjarig hummeltje tegenover me in een kleine bus die tussen eindeloze beboste hellingen kronkelde over slingerend beton. Met een schattig klein koffertje met stripkonijntjes dat haar was omgehangen, vermeed ze schuchter elk oogcontact terwijl haar voetjes twintig centimeter bungelden boven de vloer. Ik zal nooit vergeten hoe ik kinderen als zij zo zelfstandig zich heb zien bewegen door publieke ruimtes. Of misschien is juist het perspectief van film of theater en hoe dat gemaakt wordt juist interessant. Daar is ook denken, een eigen taal over ontwikkeld waaruit ‘enscenering’ eigenlijk al een exemplaar is.

En zo dwalen mijn gedachten, maar gaan ze ook nieuwe verbindingen aan tot steeds iets robuuster concepten die ik tegen het licht wil houden, wil uitwerken in fysieke representaties ervan en die ik wil doorvertalen naar fysieke ensceneringen voor onderwijs waarbinnen iets gebeuren kan.

Reacties