Hoe vrouwen het goed willen doen in onderwijs. ‘Mens, je maakt alles kapot op deze manier!’

Goed onderwijs is meer dan een diplomafabriek. In de haarvaten van ons handelen worden gedachten en talloze stemmen zichtbaar die misschien niet helemaal de onze zijn. Het 'systeem' dwingt ons in keurslijven en als cipiers houden we onszelf in de gaten of we wel voldoen aan de norm. Voor mij speelt daar een gender-issue dwars doorheen.

‘Ik baal er zo van dat ik dan maar bezig blijf met de lijstjes, met afvinken en alles langslopen...’

Ze lacht erbij als ze het zegt, maar is ook enigszins rood aangelopen. Ze ademt met diepe korte teugen via haar mond en schudt haar hoofd. Een paar keer verzucht ze iets van dezelfde strekking als mijn collega en ik even videobellend napraten na een ochtend formatieve assessments. ‘Jullie drie kunnen zo goed in het moment ingaan op wat er toe lijkt te doen. Hoe doen jullie dat toch vraag ik me af.’ De lijstjes die ze bedoelt zijn de criteria uit een beoordelingsformulier. Kennelijk zitten mijn andere twee mannelijke collega’s er even ontspannen in als ik volgens haar. Omdat ik als buitenstaander meekeek met haar studenten, had ik de ruimte om oog te hebben voor hoe de student verscheen aan me, zonder dat ik mij gehinderd voelde door allerlei geformuleerde eisen. ‘Maar jij hebt mij van tevoren een ontzettend goed beeld gegeven van de bedoeling van jullie onderwijs en de waarde van het moment dat ik even mocht instappen en iets mocht teruggeven’, zeg ik geruststellend. Het is ook waar. Wat jammer dat zij dat nu niet zelf als eerste opgewekt kan vaststellen. Zij was erbij vanmorgen toen ik als assessor in gesprek ging met haar studenten. Ik vertrouw haar volledig in haar intenties en kwaliteiten. Het raakt me dat zij dat nu even niet lijkt te ervaren in relatie tot haarzelf. De stem van zelfkritiek klinkt nu even luider.

‘Waar kan ik precies dat toetsdocument vinden dan?’

Dat is de pop-up die plots in ons beeld verschijnt. Simultaan blijkt er een chat aan de gang uit een sessie genaamd ‘Assessorentraining’. Een mannelijke collega stelt daar die vraag. Ik merk de ironische timing ervan op. Beide moeten we erom lachen. In het assessment van vanmorgen stond op het spel in hoeverre elke student zich betekenisvol aan het ontwikkelen is als mens in brede zin en als vakidioot. Voor dat eerste kan geen lijstje op tegen de doorleefde ervaring van worstelen met je eigen potentieel en grenzen. Dat tweede is weer zo vakspecialistisch dat ik alleen maar nieuwsgierig kan zijn naar hoe de student zelf tot kwalitatieve gedachten komt over wat goed werk is. Dat zijn verrassend weinig handenbinders voor iemand die moet toetsen. Als me een lijstje zou zijn opgedrongen had ik het waarschijnlijk beleefd terzijde gelegd. Het is niet hoe ik werk.

‘Dat is verplicht volgens de Examencommissie.’

Op MS Teams lees ik een bericht van een docente dat alle assessoren voortaan in een andere kleur hun feedback en oordeel moeten opschrijven in de beoordelingsformulieren. Zij heeft deze daartoe alvast aangepast. Niet lang geleden werd deze docente nog genomineerd voor de titel ‘Docent van het Jaar’. En die nominatie bezong geheel andere kwaliteiten van haar dan het doorvoeren en communiceren van procedurele eisen. Haar studenten waardeerden onder andere haar enorme vermogen om betrokken te zijn bij elk van hun kwesties. En ik waardeer haar vooral omdat ze enorm vakkundig is en dit blijft verdiepen. Zo tipte zij me vorig jaar een boeiende podcast over provocatief coachen.

‘Leuk, maar staat dit dan ook vermeld in hun assessmentformulier?’

Dat was onlangs een reactie van een andere docente. Ik deelde een raamwerk dat studenten kunnen gebruiken om hun ontwikkeling te peilen qua creatief vermogen.

‘We zetten jullie minor op de zwarte lijst, want inhoudelijk voegen jullie geen verdieping meer toe voor onze studenten.’

Dat was de wending die een samenwerkingsrelatie nam na jaren van symbiose. Osmose heet het proces misschien wel. Tijd voor herijking wellicht. Maar een streep zetten in de papieren realiteit is als het terugroepen van ambassadeurs. Een grensconflict als voorbode van een muur of een oorlog? De vrouwelijke collega van de Examencommissie in kwestie keek er verontschuldigend bij. Dat kwam omdat onze werkrelatie gestalte heeft gekregen in een hele andere context: honoursonderwijs. Op dit moment waren we niet onszelf, maar functionarissen; het systeem sprak bij monde van ons beider.

Het roept het beeld op van het steeds exclusiever maken van onderwijs. Een steeds kleinere groep mensen snapt nog wat er gebeurt en hoe te werken volgens protocollen. Die zelfde vorm van buitensluiten kenmerkte de aristocratische bureaucratie van het Chinese imperium tweeduizend jaar geleden. Confucianisme stelde hoge eisen aan zijn functionarissen. En niet alleen om te dienen in het staatsapparaat, maar ook om mee te tellen in de hogere kringen. Men lette voortdurend op elkaar. Dat was in het Rome van na de jaartelling niet veel anders. Je moest de grote poëten en filosofen kunnen citeren, kunnen refereren naar hen en variëren erop. Anders was er weinig carrièreperspectief. Niet verwonderlijk was het dat twee totaal andere levensvisies enorm aan terrein begonnen te winnen. Twee religies die aanvankelijk een inclusiever gedachtegoed omarmden. In China was dat het boeddhisme en in Rome het christendom. Zij braken de in zichzelf gekeerde denkwerelden weer enigszins open. De mentale muren van de grot werden geslecht. Nieuwe ideeën en manieren van de dingen regelen deden daarmee hun intrede.

Dat luisteren naar een podcast en deze als tip meegeven aan een collega, dat opmerken van de subtiele fenomenen bij en manieren van communiceren met studenten, dat gebeurt in de poriën van onze routines. En dat is niet uit te roeien door welke stevige aanzet tot homogeniteit en codificatie dan ook. Zelfs de vrees onder te doen in ogen van anderen kan erdoor overwonnen worden. En daar zit mijn vermoeden: het lijkt wel alsof mijn vrouwelijke collega’s zichzelf en elkaar meer beperkingen opleggen dan mijn mannelijke. Dat hier een streven naar het goed doen op basis van verinnerlijkte sociale regels in ingebakken zit. Ik baal er ontzettend van dat ik dat niet op dezelfde manier belichaamd kan ervaren. Maar ik kan de vraag natuurlijk wel stellen:

‘Wat staat er voor jou op het spel als je aan de lijstjes denkt?’

Bij mij roept het een verkilling op en verharding. Ik word opstandig en wil terugprikken. Zelfs gevoelens van boosheid komen op en gedachten als: ‘Mens, je maakt alles kapot op deze manier! Maak eens even contact vanuit dat wat ertoe doet voor jou.’ En direct ook de reflectie dat ik in gender-stereotypen denk en dus een full frontal aanval van de feministische en diversiteitbeweging kan verwachten. Zo politiek is het inmiddels geworden. Ik grijp dan terug op het schrijven van een betoog of ontboezeming. Dat zijn mijn wapens. En terwijl ik dat doe dan merk ik dat ik wil verzachten. Ik wil best een robbertje vechten, maar evengoed bruggen slaan. En luisteren. Net zoals wanneer ik een formatief assessment afneem over iemands persoonsvorming. Dan wil ik present zijn met de ander. Dat lukt alleen van twee kanten. Neem dat maar als criterium op.

‘Niet vinken, maar vonken.’

Die laatste uitspraak komt van een vrouwelijk collega van mij. Althans, zij is die in zwang aan het brengen, maar zij moet ons er nog vaak aan herinneren. Zij heeft een indrukwekkende kennis van toetsen. En haar twee andere vrouwelijke collega’s van de toetscommissie overigens ook. Daarbij zijn ze scherp en rechtvaardig, helder en consciëntieus. Prachtige deugden. Zij komen mij ook veerkrachtiger voor dan andere collega’s die getroffen worden met klachten aan zenuwen en gestel of burn-out. Dat raakt me. ‘Hoe kan ik bijdragen aan hun vitaliteit in werken?’ Ik ben een one-trick-pony dus ik ga dan uitnodigend zitten wezen naar wat hen fascineert buiten het onderwijs en hen helpen opnieuw te kijken naar hun opgaves en bijdrages in het werk. Ik ben een in het onderwijs verdwaalde kosmopoliet die zich kwaad kan maken als de mens niet meer verschijnt.

Tussen dat Chinese en Romeinse Rijk in, op het kruispunt van de zijderoutes, daar bevond zich in het begin van onze jaartelling het Kushan-rijk. De Kushanen waren oorsponkelijk nomaden die vanuit het onherbergzame gebied ten noorden van Tibet waren afgedaald richting wat nu Afghanistan en Pakistan is. Zij vormden de cruciale schakel tussen Oost en West. Het was een smeltkroes van ideeën uit de Griekse, Iraanse, Indiase en Chinese wereld; het doorgeefluik van het boeddhisme vanuit India en hoeders van vele karavanen die hun handel en gedachtegoed met elkaar uitwisselden op de vele stations langs de zijderoutes. We weten frustrerend weinig van deze Kushanen. We weten bijvoorbeeld dat ze niet dogmatisch deden over welke religie de ware was. Er was ruimte voor elk opperwezen. We weten ook dat een zekere Kanishka in de tweede eeuw hun rijk uitbreidde en consolideerde van Centraal Azië tot aan Pataliputra aan de Ganges. Hij organiseerde de boel op zo’n manier dat de handel tot bloei kon komen en vestigde ook een staatsapparaat waarbij hij het Grieks als administratieve taal aanwees. Hij riep een concilie bijeen om geschillen tussen boeddhistische sekten te slechten. We reconstrueren het verhaal vooral op basis van teruggevonden gouden munten met inscripties, boeddhistische anecdotes, archeologische overblijfselen van stupa’s en sierlijke giften bestemd voor kloosterordes. Zelf uitten de Kushans zich helaas niet in literatuur of geschiedschrijving. Er is weinig op papier van over. ‘It leaves you wanting more…’ Maar... het klinkt als een vitaal rijk. Het rijk had poriën van vitaal belang; zowel geestelijk als fysiek.

In het jaar 148CE laat een non genaamd Dhanavati in noord India een gedenkinscriptie oprichten gewijd aan haar tante, Buddhamitra. Buddhamitra maakte gebruik van de kosmopolitische geest van de Kushanen om in hun rijk patronage te winnen voor haar boeddhistische sekte. Dankzij de orde en veiligheid onder Kanishka kon zij ongehinderd afreizen om anderen voor zich te winnen, in elk geval hun hart of portemonnee. Die gevoelde bewegingsvrijheid om te doen wat ertoe doet vanuit jouw overtuiging die gun ik al mijn collega’s. Dat de regeltjes niet als knellend maar als generatief ervaren worden. Zelf zal ik waarschijnlijk nog wel mijn tanden laten zien als het mij begint te knellen. Maar weet dat mijn verlangen naar verbinden me veel meer aan het hart gaat. Jij ontsluit altijd een potentiële rijkdom aan ideeën en ervaringen voor mij. Moge we in de geest van Kanishka der Kushanen ons onderwijs een bloeiperiode laten ingaan. En moge we net als Dhanavati elkaar bezingen in hoe we goed doen. Soms luider dan de stem van zelfkritiek.

Reacties