5- Het verboden stuk- Erato

Is deel van: INTERMEZZO

Beste meneer Ellegiers,

 U zult het misschien niet geloven, maar regelmatig noem ik uw naam, ook al is het veertig jaar geleden dat ik les van u kreeg op het conservatorium.  In een act van een paar minuten laat ik in trainingen aan professionals in organisaties horen waar onze lessen over gingen. Die act gaat zo:

 Ellegiers leidde mij op in de klassieke traditie. Als ik speel hoor ik nog steeds zijn stem:

 “Strijken Bart. Strijken. Gebruik je hele stok. Speel in de snaar. Gebruik al het haar van je stok voor een krachtige toon. Vibreren, Bart, Laat die toon zingen. Met je eerste vinger, de tweede, derde en ook met je zwakke vierde vinger, de pink. Altijd door vibreren.”

 

Dat klink dan ongeveer zo: speelt

 

Wat ik U nooit verteld heb, is dat ik het helemaal gehad had, als ik dat dan een paar uur op een dag gedaan had. ’s avonds wilde ik dan iets heel anders. Ik deed de lichten uit, de kaarsen aan en zat helemaal in mijn eigen bubble. Dat klonk dan zo. (speelt boventonen op de kam en spreekt door het spel heen). Ik speel op de verkeerde plek. Gebruik helemaal niet al het haar. En het vibreren wordt een soort glijden over de hals. En dan beeldde ik me in dat ik een Jimmi Hendrix van de cello was.  (gaat los in het spel)  

 

Ik verlangde naar deze woeste muziek die lijnrecht stond tegenover alles wat ik van u leerde. Maar daar zweeg ik over en u vroeg er niet naar. We zagen elkaar wekelijks gedurende vier jaar. Behalve als ik u, wat regelmatig gebeurde, opbelde om te zeggen dat studeren erbij was ingeschoten. Dan kapte u elk omhaal van woorden van mijn kant af. ‘Heb je gestudeerd Bart?’ vroeg U. ‘Nee’ zei ik. ‘Dan zie ik je volgende week’. En we hingen op. Strikt in de leer was u. De lessen gingen van de eerste tot de laatste minuut over cello spelen in de klassieke traditie en over niets anders dan dat. Nu richt ik me alsnog tot u, zodat ik tenminste één keer alles kan zeggen over dat wat voelde als een verboden stuk, het sensuele verlangen dat mij als adolescent, naar de muziek bracht.

 

De eerste muziek waar ik als kind van een jaar of tien ondersteboven van was, was ‘de wonderbaarlijke mandarijn’ van Bela Bartok. Dat klinkt zo:

(laat via een box een klein stukje horen) 

Op de bank in de woonkamer luister ik gebiologeerd naar de radio. Het is huiveringwekkend en aantrekkelijk tegelijk. De gewone dingen verdwijnen, een andere wereld verschijnt. Ik kijk naar de appelbomen buiten. Een voor een komen daarin kleine zwarte figuren tevoorschijn. Ze dansen over de takken en bewegen en zwiepen daarin soepel mee. Ze zitten elkaar achterna, botsen en strijden, gooien elkaar eraf en klimmen er weer op.

 

Dan wordt in de muziek een zachte verleiding hoorbaar,

(laat een stukje horen van de inzet klarinet en spreekt door de muziek heen) 

Een klarinet die steeds verder opklimt, weer van onderaf begint en weer opklimt en steeds hoger en intenser wordt, een muziek die me beetpakt, me omhult. Hoeveel tijd er verstrijkt weet ik niet. Het kan een minuut zijn of een uur. Dan kom ik weer tot mijn positieven.

Achteraf gezien frappant dat deze eerste muziek, waar ik voluit ‘ja’ tegen zeg, een verboden stuk is. Het verhaal van het ballet, waar Bartok de muziek bij maakte, gaat over een jonge prostituee die door drie schurken gedwongen wordt mannen te verleiden om ze te kunnen beroven. Als tenslotte een rijke Chinese man, ‘de mandarijn’, verschijnt wordt de verleidelijke ontmoeting hem noodlottig. Vanwege het expliciet seksuele en immorele karakter, verbiedt de burgemeester van Keulen, na de première in 1926, de verdere opvoeringen. Pas 20 jaar later is de muziek (zonder ballet) weer te horen. Ik was me daar als tienjarige allemaal niet van bewust natuurlijk maar heb intuïtief begrepen dat deze muziek iets raakt waar je niet vanzelf over spreekt. Zelfs nu is dat nog zo. Als iemand vraagt waarom ik cello speel, begin ik nogal laf eerder over de prachtige melodie van Apres un Reve van Faure dan over dit stuk. Ik verloochen waar ik eigenlijk van houd. Waarom?

Door dat ‘verboden stuk’ moet ik er ineens aan denken dat ik precies in die tijd als kind op de ponyclub van tante Roos zat. En hoe ik dan met de anderen stond te kijken als de dekhengst, die een weekje te logeren was, van stal werd gehaald om een pony te bestijgen. Soms was die pony gewoon te klein en moest op een aantal hooibalen worden neergezet. De hengst kreeg een stijve en schuim langs de lippen. Tante Roos pakte dan onvervaard die paardenlul om hem richting de vulva van de pony te geleiden. Ik keek mijn ogen uit zo vlak bij dit gebeuren. Die pony bezweek bijna onder dat geweld. Als het klaar was en de paardenlul weer naar buiten kwam droop er allemaal sperma mee naar buiten. Tante Roos veegde dat zonder aarzelen bij elkaar en duwde de kledders nog eens bij de pony naar binnen. Om er vervolgens de tuinslang met koud water op te zetten zodat de opening waar de hengst net in was geweest zich weer zou sluiten. Daar vertelde ik thuis niet over, sterker nog, ik heb het nog nooit verteld. Het is in de hoek van ‘het verboden stuk’ terecht gekomen, gecensureerd, zoals het ballet van de wonderbaarlijke mandarijn. Achteraf gezien zit er wel enige analogie tussen beide belevingen. Iets horen en zien dat misschien nog net niet voor mijn oren en ogen bestemd was maar wel een snaar van woestheid in mij heeft geraakt.

 

Lichamelijkheid mijnheer Ellegiers, waarom spraken we daar niet over? Of ik nu speel in de klassieke traditie of met gierende boventonen, de cello is een lichaam, ik heb een lichaam, we houden elkaar de hele tijd vast als in een omarming, mijn benen zijn geopend, de zinderende klank die uit die klankkast komt, het tactiele van de vingers en de aanraking van de snaar door de strijkstok. Muziek en sensualiteit hebben toch alles met elkaar te maken?  Laat ik, nu ik zo vrijuit aan u schrijf, nog een ervaring, waar ik nooit over vertel met u delen.

 

Voordat ik bij u op cello kom studeer ik nog een jaartje wiskunde. Op weg naar een eerstejaarskamp in Drenthe zit ik achterin de bus met Marjan. Uitdagend is ze. Mooi, geestig en snel. Hoe ik daar onderweg zo naast beland ben: geen idee. Maar het klikt en de opwinding over de reis vindt zijn uitweg in hilariteit, grappen en charme. Zozeer wordt de hitte aangewakkerd dat ze brutaalweg voorstelt straks onze slaapzakken op de gezamenlijke en gemengde slaapzolder aan elkaar te ritsen. Bizarre spanning en verwachting voor mij, want ik ben nog een groentje. Tijdens de bonte avond die op het eten volgt hoor ik in de verte ouderejaars Ruud gitaar spelen en erbij zingen. Ik ga kijken en luisteren en wordt gefascineerd: zijn vingers op de snaren, hoe zijn linkerhand de akkoorden pakt en over de hals glijdt, de nagels van zijn rechterhand die tokkelen en tokkelen, zijn lange haren die over het instrument heen vallen en zijn hoge verlegen gepassioneerde stem. Ik blijf een lied en dan nog een en nog een. Steeds verder word ik in de muziek getrokken, meegesleept naar een andere wereld, van waaruit er geen weg meer terug lijkt te zijn. Tot het klaar is en ik weer tot mezelf kom. Dan pas herinner ik me de aan elkaar geritste slaapzakken. Och hemel. Ik sprint er vandoor, maar ben te laat….. We liggen nog wel naast elkaar, maar ieder in zijn eigen slaapzak …. De muziek heeft het gewonnen van de seks. Hoe is dat mogelijk? Het is een moment waar ik soms nog aan terug kan denken als één van de minst benutte momenten van mijn leven. Of ligt dat anders?

Het sensuele in de muziek trekt mij aan. Het verlangen om los te gaan. Het opzwepende. De opwinding, De vervoering. Daar wil ik uiting aan geven. Dat wil ik tot klinken brengen. Maar eenmaal op het conservatorium aangekomen kan ik daar niet mee uit de voeten. Wat ik wil doen hoort niet! Ik hoor uw stem meneer Ellegiers nog altijd tegen mij spreken. ‘Verboden te vegen. Knarsen niet toegestaan. Vals spelen niet de bedoeling. Brullen en bulderen onbeschaafd. Pas op voor de foute noot en de verkeerde streek. Niet hijgen als je speelt. Houd je tong binnenboord. Zit recht. Strijk recht. Rug recht. Hoofd recht. Onderbenen recht. Vingers rond. Ellebogen uit. Schouders laag. Op de voorkant van je stoel. Niet knijpen in de stok. Ok speel maar…toe dan. Ja de toonladder: C-groot zonder losse snaren, dus met positiewisselingen. Éen op een stok. Dan twee. Dan vier. Dan een octaaf. Dan twee octaven. Onhoorbaar van streek wisselen. Toon houden. Geen gaten laten vallen’.

Ook thuis als ik de les doorzet in zelfstudie lijkt u geen moment van mijn zijde te wijken. Na de toonladders komen de tertsen en de drieklanken de etudes, stukjes die op muziek lijken maar het niet zijn vanwege de buitensporige hoeveelheid moeilijkheden. Ik jaag mijn hand als een paard over de hindernissen. De zweep knalt. En nog een keer en nog een keer. Op de grens van kramp en dan doorgaan. Als ik er eentje mis, hoor ik mezelf ‘nee’ roepen of ‘jammer’! Droge mond. Droge keel. Ik zit waarschijnlijk toch te hijgen en te steunen denk ik, maar ik merk het niet. Pijn in mijn schouder. Ik zit niet recht. Steeds meer uitdagingen: hoger, verder, vaker, sneller, harder, lichter alsof ik paard ben in een circusnummer en de dompteur mij aan een touwtje heeft; daar ga ik, en nog een keer en nog een keer. Tenslotte het voorspeelstuk. Dat moet zingen. Al mijn gevoel, dat inmiddels is afgereisd, zou ik in de noten moeten leggen. ‘Neem de luisteraar mee. Wat heb je te vertellen? Je moet het zelf voor je zien’. En maar strijken en vibreren. Totdat ik het volkomen zat wordt om te studeren…Wat zou ik dan graag alles laten klinken wat verboden is. Wijsjes, als het dat al zijn, voorbij de gebiedende wijs van het ‘doe dit, doe dat’ zoals u mij dat heeft ingeprent. Lelijk spelen. Schelden en vloeken met muziek. Pijn doen aan de oren. Nare streken uithalen. Ineens stoppen en dan weer doorgaan. Er tegenaan jengelen. Piepen, knarsen en foezelen tot het niet meer leuk is. Ik zal die cello eens even flink martelen. Die kan toch niks terugdoen en moet wel meespelen met wat ik beveel. En zo, tegen de geluidsbarrière aan beukend, kom ik in dat repertoire terecht dat ik nu met enige ironie, aanduid als mijn droom om een Jimmy Hendrix van de cello te worden.

Of ik nu meewerk aan onderwijsconferenties, een leiderschapsmodule maak voor bestuurders in de zorg, werk met politiechefs of lesgeef aan studenten, mijn verhaal ‘zo ben ik opgeleid door Ellegiers’ tot en met ‘dit wilde ik ook altijd’ wordt eigenlijk overal goed ontvangen Waarom spreekt het aan? Ik zie dat we op veel meer plekken worstelen met de spanning tussen de regels van het protocol en de vrijheid van het spel. We doen een beroep op de rebel in de professional om de kussens op te schudden en om zoals dat heet buiten de lijntjes te kleuren. We vragen deelnemers ‘wanneer gaat de rem er af’? Mijn verhaal resoneert daarmee. Mensen herkennen bij zichzelf geïnternaliseerde stemmen zoals die van u in mij resoneert, stemmen die zeggen wat wel en wat niet geoorloofd is. En de aantrekkingskracht van het verboden stuk,  om het toch te doen, daar doorheen te breken! Dat lucht op en maakt ruimte voor iets nieuws. Maar net zoals in de les, zeg ik nooit iets in woorden over de sensualiteit en lichamelijkheid die erachter en eronder liggen. Met muziek raak ik het alleen maar aan. The rest is silence…..

(speelt een zachte reflectieve muziek waarin het voorgaande nog even kan naklinken)

Waarom ben ik er niet vandoor gegaan in die tijd? Voel het niet als concurrentie meneer Ellegiers, maar ik vond een contrapunt voor uw lessen waardoor ik in balans bleef. Ten eerste door mijn ontmoeting met de componist, toen nog student piano, Martijn Padding. Als we klaar zijn met de stukken die we moeten instuderen is er nog veel ongebruikte energie over. Padding slaat nog wat driftige akkoorden aan. Ook ik heb geen zin om de cello los te laten en speel er dwarse noten tegenin. Voordat we het goed en wel beseffen worden we door de muziek die ontstaat meegesleurd in woeste improvisaties. Daarmee is het hek van de dam. Er is geen houden meer aan. Op een fles whisky halen we regelmatig een nacht door omdat we het debat over wie de beste is, Bartok (ik) versus Stravinsky (hij) maar niet opgelost krijgen, hoeveel bewijsvoering we via onze langspeelplaten ook laten klinken op zijn studentenkamer. We noemen ons ‘angry young men’ en zetten de voorspeelavonden op het conservatorium op scherp met opruiende performances. De wildheid en sensualiteit die me al vanaf de wonderbaarlijke mandarijn zo aantrekt kan nu in het improviseren, zonder dwingelandij van een partituur voor mijn neus, vrijelijk naar buiten. Ik voel mijn lichaam. In bepaalde passages gaat mijn tong onwillekeurig als een gek heen en weer, ik snuif en hijg terwijl ik mij in het zweet speel. ‘Jij speelt orgastische muziek’ heeft later iemand wel eens gezegd. ‘Zo hoor jíj dat vriend’ dacht ik meteen, maar er zit dus een kern van waarheid in. Muziek, sensualiteit en woestheid: ze horen voor mij bij elkaar.

Een tweede ontmoeting die ‘de andere kant’ belichaamt is die met mijn theoriedocent, de componist  Tristan Keuris. Hij kan gek genoeg niet zingen, maar wel met zijn hele lichaam, zijn gezicht en zijn stem instrumenten zo nadoen dat je het nooit meer vergeet. Laat op de avond, op een conservatoriumfeest met veel drank, zie ik Tristan snuivend en golvend ‘luchtsaxofoon’ spelen. En daarna, opgezweept door zijn succes, moeiteloos schakelen naar een ritmisch solide duwende ‘luchtcontrabas’ en dan weer een hysterisch bezeten ‘luchtpiccolo’. Zo leer ik het wezen van die instrumenten en wat voor soort sensualiteit er in het spel zit, als je ze kan bespelen, kennen. ‘Hij weet er meer van’ is mijn gedachte, ‘hij zit ook ergens in dat verboden stuk’. Mij maakt hij daar deelgenoot van, niet door gesprek, maar door de directe ervaring,

Hoe zijn we er doorheen gekomen mijnheer Ellegiers? We hebben gewoon de vaste spelregels, afspraken en manier van werken gevolgd. We zijn gewoon stug doorgegaan. U van uw kant ik van de mijne. Maar terwijl we ons samen voorbereiden op het eindexamen stort ik mij in mijn laatste verzwegen avontuur. Ik ga als cellist meespelen in de een voorstelling van Chaïm Levano, ‘de symfonische lezing’. Overdag zit ik in het lege theater Frascati mijn eindexamenprogramma te studeren. Vanaf een uur of vijf verkeer ik in het gezelschap van Chaïm en een groep jonge acteurs en actrices. ’s Avonds spelen we de voorstelling. In een spiegelend hok boven de speelvloer zetel ik met rokkostuum en cello. Ik speel mijn groeiende repertoire van woeste en sensuele muziekjes. De regisseur Lodewijk de Boer vindt de try-out te statisch en stelt voor dat de bovenkleren uitgaan voor een groepsvrijscène. Zo zit ik elke avond in dat hok in een waas naar beneden te kijken. De acteurs en actrices kronkelen over de grond, de witte blouses gaan uit en de blote borsten komen tevoorschijn, harig of glad bij de mannen en allemaal verschillend van ronding en grootte bij de vrouwen, van wellustige welvingen tot parmantige strakheid, allemaal met unieke tepels, die zacht zijn ingebed of er eigenwijs uit naar voren springen in alle kleuren rozerood tot lichtbruin. En ik maar spelen. Waar ben ik terecht gekomen? Mag dit? Vlak voor het slot van de voorstelling explodeert mijn hok met een grote knal. Ik ben er dan al uitgekropen om de slotmuziek op het voortoneel te spelen. De volgende ochtend studeer ik weer Brahms e-mineur, het celloconcert van Saint Saens dat ik met het schoolorkest zal spelen en de derde suite van Bach.

(speelt een stukje uit de derde suite van Bach)

Mijn examen gaat goed en matig tegelijk. Papillon heet het virtuoze stukje van Fauré dat moet zweven en fladderen als een vlinder. Dat moet en zal ik spelen. ‘Dat is te moeilijk Bart, begin er niet aan’ heeft u altijd gezegd. Dat is voor mij letterlijk een verboden stuk. Maar ik doe het toch. De uren die ik erin stop zijn niet te tellen. Jaren later schrik ik nog wakker van de manier waarop ik er op het examen uit vlieg en er als door een wonder geleid weer in terugkom als in een grandprix race een raceauto die een heel stuk gras meepakt en hobbelend en schokkend weer op de weg terecht komt. Met de schrik vrijgekomen. Zo voelt het examen, dat ook de formele plek is waar ons verhaal eindigt. We hebben elkaar daarna nooit meer terug gezien meneer Ellegiers. 

Veel later, in de tijd dat ik in de mythologie aan het grasduinen ben, kom ik de mythe van de muzen tegen. Negen muzen worden geboren uit een verbintenis tussen Zeus en de godin van het geheugen Mnemosyne. Ze hebben tot taak de heldendaden van hun tijd te bezingen. Ieder van hen heeft een eigen werkingsgebied dat loopt van oorlogsverslaggeving tot landbouw, van meetkunde tot dans. Ze gebruiken verschillende genres om zich te uiten en maken gebruik van verschillende attributen en muziekinstrumenten. Onder hen ontdek ik de muze Erato, de muze van de lyriek die ons in vervoering brengt, de muze van de sensualiteit, het minnedicht en de erotische poëzie. Eros komt in haar naam voor. Ze wordt met snaarinstrumenten afgebeeld. ‘Zie je wel! De cello’ denk ik. Het is niet voor niets dat die al in de oudheid met sensualiteit en erotiek in verband is gebracht. Wat mij daarbij opvalt is dat de erotische muze openlijk bij het hele groepje hoort. Ze zit niet in het verboden stuk!

 

Dat was in die oude tijd dus anders. Ik moet denken aan het museum van oudheden in Napels. Daar zijn mozaïken, spullen en tekeningen uit Pompeï en Herculaneum verzameld, een collectie over het leven, de mens, de ambachten en de gebruiken. Er is ook een afdeling met erotische voorstellingen. En niet zo’n beetje ook. De kutjes, de piemels met erecties die elke voorstelling te buiten gaan en de wederzijds bejubelde penetratie laten niets aan de verbeelding over. Het plezier in het tonen van de theatraliteit van de seksualiteit spat ervan af. Dat hing destijds gewoon aan de muur van de publieke huizen. Maar in het museum hoort het ineens bij het half verboden stuk op de bovenste verdieping. Daar moet je boven de 18 zijn om te mogen kijken.

 

Waarom hangt het zo achteraf? Dat is best gek in een samenleving die toch verregaand geseksualiseerd is. Kennelijk zijn er in de officiële cultuur van musea en klassieke muziek verboden stukken die niet gelijk oplopen met wat de straat, de reclame, de popcultuur of de media allemaal wel openlijk tonen.

Ik weet het wel meneer Ellegiers. Het kan natuurlijk helemaal niet, spreken over sensualiteit, in zo’n één op één les. Dat is een veel te intieme setting. Voordat je het weet zitten we in een Me Too praktijk. Niet voor niets zijn op een gegeven moment glazen ruiten in alle deuren van het conservatorium gezet zodat ervan buitenaf naar binnen gekeken kon worden. Een leskamer is kwetsbaar terrein.

Maar ook als ik mijn Jimi Hendrix laat horen spreek ik niet over de erotiek die er in zit. Mijn muziek kan daaraan raken, dat laten oplichten, daar klank aan geven. Maar als het stuk klaar is gaat de toverdoos weer op slot. Poppetje gezien, kastje dicht. Erover spreken is een vorm van ongewenste intimiteit. Veel te confronterend. Terwijl het verlangen van mij om het te spelen en het verlangen van het publiek om het te horen omgekeerd evenredig groot is. Dat is als ik op de reacties afga juist een meer dan gewenste intimiteit!

Muziek kan dus toegang geven tot een openlijke intimiteit die in woorden verboden is. En aan nog veel meer menselijke aspecten die in woorden niet kunnen: aan grofheid en geweld aan kwaadheid, tergen en jennen. Maar ook aan grenzeloze tederheid en alles wat mierzoet is. Muziek kan dat hele onbenoembare stuk opentrekken. Muziek kan een niets verhullende spiegel zijn die ons alles laat zien en horen over wie en wat we zijn, dat wat we anders nooit over onszelf aan de weet zouden komen omdat we er met niemand over kunnen spreken.  

Die paradox van de ongewenste intimiteit van de woorden en de gewenste intimiteit van de muziek zal ik moeten accepteren. Zo zijn de kaarten geschud. Toch goed om me tenminste een keer daarover tegen u uit te spreken mijnheer Ellegiers. Het ga U goed. Ik vind mijn weg.

En misschien, meneer Ellegiers, was geheimhouding wel precies het juiste en kon het verboden stuk groeien omdat het verboden was. Zo kon ik zelf ontdekken dat de scheppende en de seksuele energie dicht bij elkaar liggen. Zo kon ik een eigen kleur in de muziek vinden waar dat soms in doorklinkt. Nooit spraken we elkaar. We kenden elkaar niet. Maar u heeft mij consequent zonder op of om te zien in dat spoor van de cellist gehouden. Daar ben ik u dankbaar voor. Ik heb het vak echt geleerd én ik heb de vrijheid genomen om uit te breken. Natuurlijk heb ik toen ik aan dit schrijven begon geprobeerd uw huidige verblijfplaats te achterhalen. Zo kwam ik erachter dat u, geboren in 1919, al in 2003 overleden bent en mijn dank aan u daarmee hier postuum wordt uitgesproken. Uw stem en aanwijzingen zullen, alsof het slechts gisteren was dat we met elkaar werkten, altijd met mij mee blijven reizen.

 

Reacties