Theoretisch kader Onderzoek Kunst als Interventie

Theoretische basis

De vraag van De Baak gaat over de relatie tussen Kunst en Professionalisering. Wat weten we al over die relatie uit de theorie? In zijn proefschrift Muzische Professionalisering- publieke waarden in professioneel handelen (Utrecht 2016) ontwikkelt Bart van Rosmalen hiervoor een relevant denkkader. Uit de praktijkanalyse in dit boek komt naar voren dat kunst in professionalisering en de context van organisaties vaak in een instrumentele toepassing ingezet wordt. Kunst helpt dan bijvoorbeeld om ‘out of the box’ te denken, de comfortzone te verlaten. Ook de feestvreugde verhogen passeert de revue. De keuze om kunst in te zetten in het kader van professionalisering hangt vaak direct samen met de beoogde opbrengst. Wat is het nut en de concrete bijdrage van kunst? Dat is dan de leidende vraag. Daarin komt ook een paradox naar voren. Teveel vooraf vastgestelde doelen rond de ontmoeting kunst- professional reduceert de reikwijdte van de werking van de kunst. De kunst wordt een leuk dingetje tussendoor. Het haalt ons even uit ons gewone doen en straks gaan we weer verder’. De werking wordt oppervlakkig omdat de ontvanger vooraf al hokjes klaar heeft staan om de ervaring in te stoppen. Daarnaast is men in deze tijd voortdurend gericht op continue beleving en prikkeling. Dat maakt dat iedereen passant wordt, en hopt van het ene naar het andere. Zo wordt het tijdelijk, eenmalig en vluchtig.

In Muzische Professionalisering (2016) legt van Rosmalen de potentieel veel diepere werking van de kunstervaring bloot aan de hand van drie muzische kwaliteiten: vertellen, spelen en maken. Voor het beeld van de mens als verteller bouwt van Rosmalen verder op het werk After Virtue van de schotse filosoof Alisdair MacIntyre. Door narrativiteit en het vertellen van verhalen ontstaan gemeenschappelijke waarden tussen de verteller en de gemeenschap waarin wordt verteld. De waarden liggen besloten in datgene waarover verteld wordt. Van Rosmalen gaat nog een stap verder als hij stelt dat ook het vertellen zélf, de opvoering en de beleving daarvan bijdragen aan de gemeenschappelijkheid die ontstaat. Wat doet, los van de precieze betekenis van het verhaal, het feit dát er verteld wordt?

Het eerste deel van het antwoord wordt gevonden bij de filosoof Hans Georg Gadamer. Gadamer (1960 en in vertaling 2014) brengt een belangrijke wending in de kunstfilosofie door de rol van de toeschouwer op te waarderen. Hij bouwt voort op de homo ludens van Huizinga als hij zegt dat de kunst zich als beleving afspeelt in de toeschouwer. De toeschouwer schept in de beleving pas het eigenlijke en volledige werk. Het andere van de esthetische ervaring van de kunst ‘raakt’ en wekt in de toeschouwer een resonans. Door dat andere krijgt de toeschouwer er blijvend iets bij in zijn mens-zijn. De kunstbeleving is daarmee transformatief. Waar het nu op aan komt is dat dit van de toeschouwer een zekere overgave vraagt, een ontvankelijkheid voor wat het werk van zichzelf te zeggen heeft. Dat punt blijft in het werk van MacIntyre onderbelicht. Vertellen gaat niet alleen over dat wat verteld wordt maar ook over spelen, het spel van de opvoering waarin de beleving ontstaat. Met Gadamer wordt het vertellen van MacIntyre uitgebreid met de vervoering van het spel.

Het tweede deel van het antwoord op de vraag wat het feit dát er verteld wordt doet, komt van de socioloog Richard Sennett. Na vertellen en spelen gaat het nu over maken. In zijn boek De ambachtsman, de mens als maker(2009) haalt Sennett naar voren hoe het menselijk functioneren in sociaal opzicht nauw samenhangt met het werken met concrete tastbare materialen, met de betrokkenheid van het lichaam, met alle zintuigen. Hij noemt dat materieel bewustzijn. Doorgetrokken naar de kunst gaat er dus een krachtige (zoals door Sennett omschreven) werking uit van de lichamelijke, materiele en tactiele aspecten van de kunstervaring. Óók lijf en leden worden geraakt en beroerd. Met Sennett wordt het vertellen van MacIntyre uitgebreid met de ambachtelijkheid en lichamelijkheid die aanwezig is in de opvoering. Deze verdieping op wat vertellen, spelen en maken, in de kunst besloten liggend, teweeg kan brengen is precies waar we in de praktische toepassing van kunst in professionalisering vaak overheen schieten. Hoe kan de werking van kunst echte diepte krijgen als die vooraf al is ingekaderd in beoogde resultaten? En als de bezoekende deelnemer ook nog eens een passant is? En overprikkeld wordt met indrukkingen en ervaringen in de huidige samenleving waar alles gericht is op beleving?

In het onderzoek dat we doen maken we leer- en experimenteeromgevingen waar we dat wat we leren van Macintyre (door narrativiteit ontstaan gezamenlijke waarden), van Gadamer, (spelen en opvoeren maakt de beleving) en van Sennett (de ambachtelijkheid en lichamelijkheid die aanwezig is in de opvoering) gaan uitproberen in de praktijk. En dat wat deze drie aanreiken sterker maken door het te doen.

 

Methodologisch bouwen we het onderzoek als volgt op:

Stap 1: werk maken. De betrokken kunstenaars zowel beeldend als performatief maken werk voor het onderzoek. De keuze voor het werk is sterk op het losmaken van ervaring en beleving gericht. Niet teveel opgelegde boodschap die direct begrepen wordt.   

Stap 2: ontwerp interventies voor ontvankelijkheid en doorwerking  

  • hoe komt de overgang tot stand van leerproces en leerhouding waar de deelnemers inzitten naar het openstellen voor de kunstervaring.
  • hoe kan de opgeroepen ervaring bij de deelnemer na afloop langer duren? hoe te voorkomen dat de deelnemer terugschiet in ‘business as usual’?

Stap 3: iteratief ontwerpend onderzoek.na elke uitvoering van een werk en elk ontwerp van de begeleidende interventies maken makers/onderzoekers veldnotities en op basis van interpretatie van de uitkomsten iteratief door laten werken naar herontwerp. 

Stap 4: deelnemer stapt in rol van maker.Veel leren eindigt met reflectie en/of evaluatie rondom tevredenheid en leeropbrengst. In relatie tot de kunstervaring zoeken we een andere weg. Kan de toeschouwer achteraf iets teruggeven vanuit datgene wat ‘geraakt’ is. Bijvoorbeeld een eigen bron van inspiratie met korte toelichting teruggeven. Dus niet abstraheren van wat wordt opgeroepen, maar daar juist bij blijven en iets kleins ‘maken’. In dat teruggeven maakt de toeschouwer de switch van consument naar maker.

Stap 5: delen en vertonen uitkomsten.Aan het einde van het project wordt alles wat door het publiek (de deelnemers) is teruggegeven ook getoond op een nog nader te bepalen wijze. Dat collectieve ‘werk’ is een substantieel deel van de kennisopbrengst.

Stap 6: maken herhaalbare scenario’s.

Reacties