kaders

Na een nachtje slapen is uit de contemplatieve dialoog naar aanleiding van hoofdstuk 1 van  Homo Ludens vooral het issue van de kaders blijven plakken. Als spel bestaat bij de gratie van de regels, de afspraken, de kaders (expliciet of impliciet), hoe verhoudt zich dat dan tot het gevoel bij spel: vrij, spontaan, energiek. Vooral als het verwerven van persoonlijke vrijheid in de jaren '60 en '70 een 'spelende mens' de ruimte gaf, hoe verhoudt zich dat dan tot deze tijd met een grotere roep om discipline en inkadering? Het vinden van het 'aan'-knopje voor het ongekaderde spelen ("paidae"- fase van o.a. R.Caillois) in een omgeving van module-omschrijvingen en procedures ("ludus") is ook onderwerp van gesprek in de Play and Learn-cursus van HKU. Welke werkvormen kun je in zetten in de vooronderstelling dat het vrije spel aanzet tot het ontstaan van regels, totdat de regels gaan knellen en deze genegeerd moeten worden om een nieuw gebied te kunnen gaan verkennen? Of is het meer dan een zoektocht naar werkvormen en is het pingpongen noodzaak voor kunstvakonderwijs? Hoe kunnen we hiermee spelen?

(NB: ik heb ook meegekregen dat het hier gaat om onderzoek, en dat de vraagtekens welkom zijn...)

Reacties