De taal voorbij

Spelen met modellen in de chaos van muzisch onderzoek

Deze lezing gaat over ordenen. Is dat een vloek of een zegen? Het gaat ook over wat er gebeurt als de wereld van de wetenschap en van de kunsten elkaar ontmoeten. Ik kom uit die wereld van de wetenschap. Tijdens mijn studie politicologie voel ik mij aangetrokken tot de methodologie: de wetenschap van de wetenschappelijke methoden. Omdat ik van nature nogal ordenend ben ingesteld. Ik begrijp vaak pas iets als ik het kan ordenen, indelen. Ik sta daarom ook wel bekend als ‘de modellenman’. Bart vraagt wel eens in de Werkplaats: waar ben jij de maker van. Mijn antwoord is dan steevast: van modellen.

Ik begin met een model dat ik gisteravond verzon, toen ik terug fietste van hier naar het station. Ik had een gesprek gehad met Robin Stemerding, kunstenaar en begeleidingsdeskundige. Hij is bezig met het maken van landschappen van soorten onderzoek. Hij vraagt zich af welke beelden er in dat landschap horen bij de verschillende soorten onderzoek. Op de fiets herinner ik mij een uitspraak van een oud collega van de Hogeschool Utrecht: Het belangrijkste verschil tussen soorten onderzoek is het moment van structureren (Butter, 2011). Ik realiseer mij dat dit deels mijn ervaringen in de Werkplaats Muzisch Onderzoek verklaart. Laat onderzoekers uit verschillende wetenschapsstromingen samenwerken en ze krijgen ruzie over het moment van structureren.

Natuurwetenschappers, maar ook veel onderzoekers in de gezondheidszorg geven vooraf structuur aan hun onderzoek. Ze formuleren hypothesen, definiëren en operationaliseren hun variabelen en bedenken welke analyses van de data ze gaan doen. Dat schrijven ze allemaal op in een onderzoeksplan dat ze openbaar maken zodat iedereen kan controleren of zij zich aan dit plan hebben gehouden. Je plannen aanpassen geldt als een doodszonde. Je mag absoluut niet je analyse aanpassen aan de data.

Pal daar tegenover staan de fenomenologisch onderzoekers die de menselijke ervaringen onderzoeken door de ogen van de betrokkenen. Zij gaan het veld in en vragen naar ervaringen zelfs zonder een vraag, hoogstens met een fascinatie. De enige structuur die ze aanbrengen is misschien het benoemen van een aantal thema’s of het kiezen van een hoofdstukindeling voor de publicatie.

Vele beslissingen hebben met de lijn te maken:

  • Wanneer bepaal ik het thema van mijn onderzoek en hoe specifiek is dit?
  • Start ik met een vraag, ontstaat die halverwege of eindig ik met een vraag?
  • Wanneer bepaal ik hoe ik mijn onderzoek ga opzetten en mag ik dat nog aanpassen?
  • Ga ik onbevangen het veld in of wapen ik mij met een theoretisch kader? Of ga ik pas later in de boeken?
  • Ga ik van tevoren bepalen waar ik op ga letten of laat ik dit ontstaan?
  • Ga ik mijn gegevens ordenen of laat ik de verhalen wat ze zijn?

Deze dimensie is op zich al een interessant model dat inzicht geeft en verschillen verklaart. Maar ik vind modellen met twee dimensies nog spannender. Op de fiets gisteravond dacht ik: er is nog een verschil, namelijk de functie van het structureren. Is de structuur het doel of het middel?

In de natuurwetenschappen is het uiteindelijke doel de natuur te vangen in een model. Dat heet zelfs het Standaardmodel. Het resultaat van het onderzoek is een model van de werkelijkheid. Veel verklarende wetenschappen hebben dit als doel: universele verklaringen vinden voor verschijnselen. Vrijwel al het kwantitatieve onderzoek streeft naar het bouwen van verklarende modellen. Een kwalitatieve variant vinden we bij grounded theory. Heel veel ander kwalitatief onderzoek gebruikt structuur als hulpmiddel om het onderzoek uit te voeren. Concepten als kijkkader niet als doel. En sommigen gebruiken zo min mogelijk structuur.

En waar zijn dan de kunsten? Ik denk een halve meter naar rechts? Als links voorstructie is en rechts nastructie dan zijn de kunsten van de obstructie en de destructie. Ontregelen is hun taak. Structuren ter discussie stellen en afbreken. Kunstenaars zijn vrijheidsstrijders. Daar heb ik het als modellenman wel eens moeilijk mee gehad. Over die ervaring wil ik vanavond vertellen. Mijn ervaringen met het gebruik van structuur in de Werkplaats Muzisch Onderzoek.

Het succes van die festival weerspiegelt een groot verlangen bij ons allemaal. Een verlangen om ons werk te verrijken. Met verbeelding en creativiteit, met het onverwachte, met de verwondering. We willen inspireren, impact hebben en zelf ook beroerd worden, uit het hoofd en in het lichaam. Ik herken dat verlangen ook in mijn  werk als lector onderzoekend vermogen. In mijn gesprekken met wetenschappelijk onderzoekers aan hbo en universiteit merk ik bij hen een verlangen om verschil te maken, een bijdrage te leveren aan de grote maatschappelijke problemen, impact te hebben. Nu eens onderzoek dat wel effect heeft!

Maar ik herken ook een toenemend besef dat dit betekent dat we ons onderzoek moeten verrijken. Het idee van onderzoeken, publiceren, dissemineren werkt niet als je de praktijk verder wilt helpen. Onderzoek moet in en met de praktijk plaatsvinden. Maar er is meer nodig. Mensen met onderzoek in beweging brengen vraagt om onderzoek dat spannend is. Meeslepend. Onderzoek dat mensen in beroering brengt. Dat aanzet tot actie. Dat inspireert en naast het analytische ook het intuïtieve weten benut. Onderzoek dat niet alleen saaie artikelen oplevert maar ook meespelende voorstellingen, storende poëzie, opzwepende verhalen. Onderzoek dat ontregelt en aanzet tot denken.

Bart van Rosmalen verzon hiervoor ooit het woord Muzisch Onderzoek. Tegenwoordig heeft hij het liever over ‘een muzisch perspectief op onderzoek’ maar dat is voor deze lezing te genuanceerd. Muzisch onderzoek. Onderzoek geïnspireerd door de negen Griekse muzen. Vanavond vertel ik daar over, over mijn eigen ervaringen in de Werkplaats Muzisch Onderzoek. Waarbij ik vooral inga op hoe lastig dat is. Muzisch onderzoek. Hoe moeilijk het is om samen twee werelden te verenigen die op ongelooflijk grote afstand van elkaar staan: de wereld van de kunsten en de wereld van het wetenschappelijk onderzoek.

In 2017 richten Bart en ik, samen met Peter, Michiel en Carolien de Werkplaats Muzisch Onderzoek op. Een ontregelende lector, cellist, radio- en theatermaker en procesman; een virtuoos danser, denker en durfal; een scherpe verhalenverteller, fenomenologisch schrijver en begeleider; een inspirerende beeldend kunstenaar, coach en docent, en ik, een methodoloog, modellenman en analyticus. Verschillende werelden die elkaar gaan proberen te ontmoeten. Wat krijg je als je een analyticus zoals ik loslaat op kunst? Dan krijg je dit:

Je kan je voorstellen dat dit soms de nodige spanning oplevert. Spanningen die ontstaan wanneer je mensen met heel verschillende disciplines, achtergronden en drijfveren samen laat werken aan muzisch onderzoek. In de Werkplaats Muzisch Onderzoek werken zijn 24 kunstenaars, onderzoekers en praktijkprofessionals samen. Mensen met hele verschillende achtergronden ontmoeten elkaar en proberen samen te werken.

In de werkplaats wisselen we verschillende vormen van muzisch onderzoek af. We passen deze toe op en binnen ons eigen lopende onderzoek. We reflecteren via muzische vormen op de doorwerking hiervan. We verzamelen de ervaringen. We bouwen zo aan een repertoire bij de deelnemers en bij onszelf.

We zijn pas net bezig als een eerste gevoel van ongemak bij mij ontstaat. We doen in de werkplaats van alles. Iedereen heeft bronnen die we tonen en waarmee we een opstelling mee maken. We doen een contemplatieve dialoog over het proefschrift van Bart. We maken om het maken; doelloos maken. We doen aan psychodrama, we doen werk in opvoering. Het zijn knalvolle dagen en we hebben eindeloos veel plezier.

En toch knaagt er iets bij mij. Wat zijn we aan het doen? Zit hier een systematiek in? Is het wel onderzoek? Waar is de nieuwe kennis dan? Is het navolgbaar wat we doen? Dat zijn typisch vragen die een onderzoeker stelt. Ook om mij heen zie ik met name de onderzoekers in de werkplaats vragend om zich heen kijken terwijl de kunstenaars de tijd van hun leven hebben. Er is behoefte aan houvast.

Ik probeer dat op te lossen door een model te introduceren.

In eerste instantie is er enthousiasme voor dit model. We besluiten de 2e bijeenkomst van de werkplaats op 14 en 15 februari 2018 helemaal langs deze stappen te ontwerpen. Iedere stap krijgt een tijdslot. We hangen het model 2x2 meter aan de muur. Dit gaat goed, denk ik. We hebben structuur. Maar het jaar erop, bij de 2e jaargang van de werkplaats hebben we toch weer behoefte het anders te doen. Het model is te doelgericht en te lineair, te cognitief. Niet muzisch genoeg. Het zit het autonoom proces van muzisch onderzoek een beetje in de weg, een proces dat zich mag ontwikkelingen waarheen het zelf wil gaan. Het spontane, ongeplande, onverwachte moet meer centraal staan.

In jaargang 3 van de Werkplaats Muzisch Onderzoek word ik toch weer onrustig. Ik zie vooral de onderzoekers onder de deelnemers voortdurend zoeken naar houvast. Zoals Bob Houtkamp het hier dinsdag zei: in complexe situaties hebben mensen juist houvast nodig om zichzelf te kunnen zijn. Tijdens de lunch op dag 2 grijp ik in en vraag een half uur in het programma. Ik teken op het bord toch weer een stappenmodel. Dit is wat we aan het doen zijn:

Er is een aantal dingen veranderd ten opzichte van het vorige model. Muzisch onderzoek start niet langer met een vraag maar met een fascinatie of probleem. Vervolgens gaan we niet zozeer gegevens verzamelen maar ervaringen creëren door een wending of interventie te doen. Door hierop te reflecteren in taal, beeld of muziek ontstaan inzichten. Die inzichten zijn mogelijkerwijs antwoord op een vraag. Deze kan op zijn beurt weer aanleiding zijn voor het creëren van nieuwe ervaringen. Door deze cirkel een paar keer te doorlopen kom je uiteindelijk mogelijk ook tot antwoorden die overdraagbaar zijn.

Ik zie de onderzoekers onder de deelnemers knikken en opgelucht ademhalen. Dit herkennen ze. En ze zien ook het verschil met wat ze gewend zijn. We starten niet met een vraag zoals bij traditioneel onderzoek, de vraag mag vanzelf ontstaan. We gaan niet methodisch data verzamelen, het gaat vooral om het creëren van ervaringen en daar op reflecteren. Het model valt bij de onderzoekers dus goed. En het is minder lineair en cognitief. Toch beklijft ook dit model niet. Het keert niet meer terug in de werkplaats.

Ik besluit hier mijn onderzoek van te maken binnen de werkplaats: wat gebeurt er als ik modellen introduceer in de werkplaats en hoe kan ik ze zo gebruiken dat ze effect hebben? Hoe om te gaan met enerzijds de behoefte aan ordening, systematisering en duiding vanuit onderzoek en anderzijds de vrees voor reductionisme en systemen vanuit de kunsten. Onderzoekers zijn analytici, kunstenaars zijn vrijheidsstrijders. Hoe kunnen modellen in dat spanningsveld een goede rol vervullen?

In jaar twee breng ik een model in dat leidt tot veel ophef. Dit keer wil ik iets met de vraag hoe we in muzisch onderzoek kennis ontwikkelen en welke vormen deze kennis allemaal kan hebben. Ik lanceer een nieuw model als voorbereiding op een oefening in fenomenologisch schrijven. Ik bereid me er grondig op voor. En ik denk dat ik een positieve boodschap heb. Namelijk dat er een enorme variëteit mogelijk is aan vormen van kennis die muzisch onderzoek kan opleveren. En dat een centraal middel om kennis te ontwikkelen een heel bekend middel is uit de kunsten, namelijk het annoteren.

De term annoteren ontdek ik dankzij Marieke Zielhuis bij Lowgren, een ontwerper. Hij betoogt dat een ontwerp van iets, van bijvoorbeeld een mobiele telefoon, kennis kan zijn op het moment dat je het ontwerp annoteert. Bijvoorbeeld door er een vraag aan toe te voegen. Hoe kan je een telefoon maken die in je binnenzak past en toch een groot scherm heeft? Het antwoord op die vraag kan dan een ontwerp zijn van een telefoon met een opklapbaar scherm. An sich is die telefoon geen kennis. Maar met de vraag erbij ineens wel.

In de kunsten wordt ook voortdurend geannoteerd. Denk alleen al aan de bordjes bij schilderijen in een museum. Of de notities bij een partituur. Of de voetnoten in een filosofische tekst. Annoteren is een vorm van bezingen, net zoals de muzen deden.

Het model wat ik op die dag wil presenteren heeft dus als boodschap dat je kennis kan ontwikkelen in muzisch onderzoek door een ervaring of een kunstwerk te annoteren. Daarmee stap je als het waren van de wereld van de beleving in de wereld van de kennis. Die overgang symboliseer ik met een lijn.

In de wereld van het annoteren heb je vervolgens een grote variëteit aan mogelijkheden. Je kan het concreet doen bijvoorbeeld met een concrete vraag zoals over de mobiele telefoon. Of je kan het heel abstract doen. Bijvoorbeeld de telefoon is de veroorzaker van FOMA, Fear Of Missing Out. Je annoteert dan door er een abstract concept aan te verbinden. Deze keuze tussen concreet en abstract symboliseer ik met de een verticale lijn.

Naast de keuze tussen abstract of concreet kan je ook nog kiezen hoe sturend je annoteert. Als je er een protocol op loslaat dat exact voorschrijft hoe je de mobiele telefoon dient te bedienen dan geef je weinig interpretatieruimte aan de gebruiker. Als je daarentegen annoteert met een gedicht over de schoonheid van communicatie dan geef je de lezer heel veel interpretatieruimte. Deze keuze symboliseer ik met de twee uiteinden van de horizontale lijn.

Ik wil het model niet alleen een cognitief iets laten zijn. Dus plak ik het op de grond met schilderstape. Zodat ik er doorheen kan lopen. Al pratende loop ik door het model en leg de blaadjes op de juiste plek op de grond en betoog dat zoiets als een kunstwerk kennis kan worden als je een vraag toe voegt.

Ik word onderbroken. “Dus jij zegt dat als er geen vraag is, het geen onderzoek is. Het werk van kunstenaars is altijd onderzoek, ook als daarbij niet een expliciete vraag wordt geverbaliseerd! De grote meesterwerken waar we steeds weer naar terugkeren zijn het resultaat van onderzoek!  Als jij vanuit de positie van de wetenschapper gaat zeggen dat kunstzinnig onderzoek geen onderzoek is, en hier vervolgens allerlei conceptuele schema’s op los gaat laten, zeg ik dat je met je tengels van kunst af moet blijven!

Iemand anders zegt: “Wat is voelbaar, wat is eigenlijk ervaring? Wat heeft betekenis? Waarom zijn het maar twee dimensies? Kan je een 3e dimensie toevoegen, dan kan ik er in! Het is niet eerlijk, ik wil ook, ik voel mij buitengesloten”

Terwijl ik dacht dat ik ruimte en mogelijkheid kwam scheppen met mijn model wordt mij reductionisme en rationaliteit verweten. Ik voel me niet begrepen en machteloos.

Denk ik terug aan deze gebeurtenis dan realiseer ik mij dat hier mogelijk een verschillend beeld over modellen aan ten grondslag ligt. In de wetenschap worden modellen vaak gedefinieerd als “een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid”. Dit is vooral een positivistische wetenschapsopvatting. Daarin is het streven van wetenschap de werkelijkheid zo goed mogelijk maar ook zo eenvoudig mogelijk te beschrijven. Wat vaak tot het verwijt van reductionisme leidt.

Maar dat is niet hoe ik modellen gebruik. Voor mij zijn het geen pogingen de werkelijkheid zo simpel mogelijk te beschrijven, voor mij zijn het hulpmiddelen om tot nieuwe inzichten en ideeën te komen. Modellen zijn dus niet beschrijvend maar generatief. Dit is geen positivistisch maar eerder een pragmatische wetenschapsopvatting. Iets is waar als het werkt. Een model is waar als het helpt op een andere manier te kijken en te handelen. Zoals het model met de onderzoekstappen je kan doen inzien dat het handig is om nu even te reflecteren of naar een vraag te zoeken bij een inzicht. En zoals het PACK model kan helpen om bij een ervaring een annotatie te maken in een vorm die je niet gewend bent. Dat is geen reductie maar creatie.

Deze ervaring leert mij dat ik nog teveel ervan uit ga dat een model wel zijn werking doet als ik het presenteer. Kan ik het model ook muzisch inzetten? Bij een volgend model pak ik het anders aan door inspiratie te zoeken bij iets anders dat mij fascineert: systemisch werk. En dan vooral de variant daarvan die is ontwikkeld door Margriet Wentink bij Interakt in Tiel.

In haar methode brengt een client in een groep een vraag of verlangen in door deze op een bord op te schrijven. In een van de sessies die ik heb meebeleefd was de vraag bijvoorbeeld “Waarom wil ik altijd alles zo goed doen?”. Vervolgens nodigt de client woord voor woord deelnemers uit de sessie uit om met een van de woorden uit deze zin in resonantie te gaan. Daarbij moet je weten dat de deelnemers elkaar helemaal niet kennen. Als eerste nodigt zij iemand uit voor het woord ‘goed’. De deelnemer geeft onmiddellijk aan dat ze zich een schoolmeisje voelt dat probeert alles goed te doen. Dan nodigt ze iemand uit voor het woord ‘alles’. Deze persoon begin zich onmiddellijk autoritair te gedragen en het schoolmeisje krimpt ineen. De client ligt toe dat ze altijd bang is geweest voor het onvoorspelbare gedrag van haar vader. In de loop van de opstelling ontpopt zich in het woord “altijd” een onzichtbare moeder en in het woord “ik” een woedende kind. “Waarom” begint uit te spreken hoe zij zich voelt en dat geeft zichtbaar opluchting bij het schoolmeisje. Bij elkaar tonen de deelnemers een patroon dat antwoord geeft op de gestelde vraag.

Deze methode maakt dus gebruik van het wonderlijke verschijnsel dat losse woorden blijkbaar tot je kunnen spreken via zoiets vaags als “ermee in resonantie gaan”. Ik besluit te proberen of dat met mijn modellen ook werkt. Kan het zijn dat een model ook tot je spreekt in plaats van dat je het aan je werkelijkheid oplegt? Dat je met een model ‘in resonantie’ gaat? Dat je een model “doet” in plaats van er over praat? Ik probeer dat met mijn model van de vier doelen van onderzoek, dat door Kees Greven het PRIME model is gedoopt.

En de werkvorm heette eerst ‘doelen voelen’, maar dat werd toch te doelgericht en planmatig gevonden. Dus is de werkvorm omgedoopt tot ‘verlangen vangen’. Het idee van het PRIME model is dat je in een muzisch onderzoek, eigenlijk met ieder praktijkgericht onderzoek, vier verlangens kan hebben:

  1. om te komen tot nieuwe kennis.
  2. Om er zelf iets van te leren of anderen iets van te laten leren’
  3. Om veranderingen mee te realiseren.
  4. om iets te maken.

We voeren dit model op door het te plaatsen in de ruimte.

We doen dit in groepjes van drie. De inbrenger legt de vier verlangens van onderzoek op de grond. In het midden van deze cirkel ligt een vijfde blad dat het onderzoek zelf symboliseert. De begeleider stelt vragen en leidt op deze manier de inbrenger langs de vijf posities. Hoe voelt het onderzoek zich nu? Welk verlangen trekt het meest? Hoe voelt het daar? Wat wil naar voren komen? Naar welk verlangen wil je liever niet gaan? De inbrenger verwoordt wat er opkomt en laat zo het onderzoek en de vier verlangens spreken. De observator legt dit zo goed mogelijk vast. Na afloop bespreken we wat we hebben gezien. Daarna schrijft ieder op welke inzichten dit oplevert voor het eigen onderzoek.

Zo werkt het model wel. We doen het ieder jaar weer, binnen de werkplaats maar ook op andere plekken. Gebruikers geven aan dat het hen op ideeën brengt. Dat het confronteert. Dat ze bijvoorbeeld kennisontwikkeling als een koude plek ervaren waar ze niet willen zijn. Dat ze zich realiseren dat ze moeite hebben verder te komen dan het maken. Door het model in de ruimte neer te leggen krijgt het een fysieke vorm. Het wordt van een abstractie een aanwijsbaar iets waarin je kan bewegen. Door het model op de grond te leggen openen we een ruimte waarin dingen kunnen ontstaan. Bart zou dit een enscenering noemen. Het model kan daarin het woord nemen. Het lichaam wordt daarbij ingebracht als hulpmiddel. Lichamelijke kennis wordt benut. Het model is een manier van werken geworden. Iets om te doen ipv iets om aan de werkelijkheid op te leggen.

Modellen en de muzen. Niet altijd een gelukkige combinatie, soms wel. Een paar concluderende opmerkingen:

  1. Hoewel modellen generiek zijn bedoeld, zijn ze in hun toepassing altijd situationeel. Altijd ‘tijdelijk’ en in relatie tot wat er op dat moment nodig is. Dus altijd in relatie tot de levende werkelijkheid. Daar kunnen ze wel of niet werken.
  2. Daarbij kunnen ze spanning en schuring opleveren maar dat is deel van hun functie. Mensen aan het denken zetten. Patronen doorbreken. Ander opties tonen.
  3. Een model alleen is nog geen interventie. Er is een werkvorm nodig om ze te laten werken. De uitdaging is werkvormen te verzinnen die niet alleen cognitief werken maar ook een beroep doen op verbeelding, lichamelijkheid, intuïtie.

Steeds vaker hoor je de oproep tot samenwerking tussen disciplines. Tot interdisciplinair werken. In de praktijk is dat verdomde lastig. Taken afwisselen lukt nog wel. Een kunstenaar vragen een leuk intermezzo te doen op een congres. Of een onderzoeker vragen de effeciviteit van kunstinterventies in de zorg te meten. Maar echt transdisciplinair werken is heel lastig. Werken op een manier dat disciplines versmelten tot iets nieuws. Tot muzisch onderzoek. Met het opvoeren van abstracte modellen is ons dat in de werkplaats gelukt.  Het lijkt mij leuk om jullie dit ook te laten ervaren. Bart en ik hebben ook een modelletje gemaakt dat probeert de kern weer te geven van het muzische perspectief.

In het muzische perspectief staat het maken en makerschap centraal. In ieder mens zit scheppend vermogen. Ieder mens is op zijn of haar manier een verteller, speler en een maker. Dat makerschap kent in professioneel werk vier dimensies:

  1. Persoonlijk maken. De menselijke maat weer inbrengen. Het werk weer persoonlijk maken. Eigenzinnigheid en tegenkracht benutten.
  2. Samen maken. Over de grenzen van discipline, hiërarchie en organisatie heen nieuwe verbindingen maken: transdisciplinair en cross-over.
  3. Kennis maken: Gaandeweg ontdekken welke kennis daarbij nodig is en deze ontwikkelen. Waarbij het niet alleen gaan om conceptuele kennis maar ook om handelingskennis, sociale kennis, materiele en lichamelijke kennis.
  4. Publiek maken. Met ons werk de ander in beweging brengen. Andere manieren vinden om wat werkt en wat betekenisvol is publiek te maken. Manieren om tot de harten van mensen te spreken. En toeschouwers langs de lijn erbij betrekken. Zelf het publiek maken.

Pak vier A4tjes. Schrijf ieder van de dikgedrukte woorden op een papiertje. Leg ze op de grond en maak zo een ruimte om in te stappen. Verken ieder van de posities en luister en kijk wat ze voor jou betekenen.

 

Reacties