Vormen van beschaving: in de kunst is het donker welkom

Is deel van:

Horen
Luister want
de dood is niet het sterven.
Dat wat men de dood noemt ligt in
omgekeerde richting,
achter ons, in ons, achter ons.
En wat aan het leven eindeloos is
men vindt het overal en daar,
hier en daar,
hier.
Hans Andreus

Toen ik een jaar of 14 was, was ik bang voor China. Ik had gelezen of gehoord dat men in China pasgeboren dochtertjes verdronk omdat elk gezin maar 1 kind mocht hebben, en ik stelde me voor hoe het zou zijn als al die jongetjes eenmaal 20 zouden zijn. Ik vreesde dat al die mannen bij elkaar op een gegeven moment niet anders meer zouden kunnen dan oorlog voeren en de vrouwen van overwonnen volkeren verkrachten.

Ik weet niet wat er tussen nu en 35 jaar geleden met die ongelijke verdeling tussen mannen en vrouwen in China is gebeurd. Misschien is een explosief groeiende economie wel een goed alternatief voor oorlog. Ook lijkt me dat in zo’n enorm land met zulke enorme hoeveelheden mensen talloze plaatselijke explosies en implosies plaatsvinden zonder dat er een grote gezamenlijke kracht vrijkomt.

Toch spreek ik vaak grappend over de tijd dat de chaos definitief haar intrede zal doen. Misschien had ik dichterbij moeten kijken, begint de chaos niet aan de Chinese, maar aan de Europese grens. In elk geval is er tussen nu en 35 jaar geleden iets veranderd in mijn perspectief. Het gevoel van dreiging is veranderd in een gevoel van…tsja…inlossing. Alsof ik ernaar heb uitgekeken.

In het kader van ‘beelden van beschaving’ ben ik gaan zitten om te onderzoeken waar dit wonderlijke gevoel over gaat.

Het eerste dat in mij opkomt is de dichtregel ‘dat wat men de dood noemt ligt in omgekeerde richting, achter ons, in ons, achter ons.’ De dood, of beter het verderf, zijn allang aanwezig, maar de komst van oorlog, of crisis brengt dit in de openbaarheid.

De spanning die ik al mijn hele leven voel, en waar deze oorlog een gaatje in lijkt te prikken, is de spanning die te maken heeft met het kolossale en collectieve onder de tafel schuiven van de realiteit van dood en destructie.

De onlangs verschenen film Don’t look up geeft hier een hilarisch beeld van.

Zo begrijp ik mijn gevoel van ‘inlossing’. Nu de oorlog aan de rand van ons kristalpaleis (term Peter Sloterdijk) verschijnt gebeurt er iets. Afrikaanse vluchtelingen verdrinken in de middellandse zee, het kristalpaleis blijft intact, maar de vluchtelingen uit Oekraïne staan in de deuropening en worden opgevangen in onze huizen. Dit opengaan van het kristalpaleis ervaar ik als een opluchting. Natuurlijk is elke dode die door deze oorlog valt, en elk gebouw dat verwoest wordt, een wond die niet geneest. En dat is afschuwelijk. Maar er zijn in de wereld zo verschrikkelijk veel wonden die dagelijks geslagen worden en die niet genezen, dat het toch bijzonder is dat deze Oekraïense wonden nu - anders dan anders - door onszelf als pijn worden ervaren, als pijn die wij willen helpen dragen.

Onze tot cultuur gemaakte gewoonte om het lijden uit ons blikveld te elimineren, maakt dat wij massaal denken dat het lijden zich aan de andere kant van een grens bevindt: de arme vluchtelingen, de arme natuur, de arme russen. Wij zien wonden aan de andere kant van de muur, daar waar wijzelf niet zijn. Maar het onder de tafel moffelen van de dood - die immers overal is, in ons, achter ons, in ons - heeft ook een prijs, en mij is soms onduidelijk wie aan welke kant van de scheidslijn uiteindelijk in het voordeel is.

De Oekraïense historicus Yaroslav Hrytsak schreef vorig jaar: Timothy Snyder once said very well that Europe is prose and Ukraine is poetry. It is not a mystery that life in the West is good but boring. Here it may not be good, but never boring. Ukraine is an adventure. The image of Ukraine is that of a good adventure. Something very important is being done here, something very interesting. There are no final results yet, but it is worth being here at this time.

Natuurlijk was dit vorig jaar en er is veel veranderd sindsdien. Maar het blijft een verhelderend perspectief vanaf de ‘andere kant van de muur’.

Ik moet denken aan een van mijn grote voorbeelden, de Zuid Afrikaanse dichteres Antjie Krog. Zij beschrijft in haar boek A change of Tongue hoe het haar land sinds 1994 is vergaan: hoe ooit lommerrijke rivieroevers veranderd zijn in vuilnisbelten en openbare toiletten, hoe statige gebouwen zijn veranderd in marktplaatsen, hoe corruptie, smokkel en intimidatie aan de orde van de dag zijn in steden en dorpen en boerenbedrijven. Ze beschrijft een bezoek dat ze brengt aan de school waar ze vroeger zelf lesgaf:

“As I turn into the parking lot, I am confronted with a scene that astounds me: an enormous heap of school desks and chairs in various stages of disintegration. As far as the eye can see, they lie fallen over, heaped up, thrown down, left behind. Thousands of them! It is so bizarre that I cannot keep my eyes off it. Judging by the height of the grass sprouting among the bent and broken pieces, they have been here for a while already. From where? Why? How could any self-respecting person walk past here every day and not feel that he had failed completely somewhere? That he was not responsible enough to deliver these things to the schools that need them. That he could not even get it together to have them dumped at a scrapyard”

A change of Tongue maakt duidelijk hoe deze chaos een (onontkoombaar?) onderdeel is van een paradigmasprong die plaats heeft. Het is onverdraaglijk en toch is het een logisch gevolg van een beweging waar Krog zelf aan heeft willen bijdragen, omdat het niet anders kon, omdat het apartheidsregime immers moest stoppen, tegen elke prijs, ook als het de prijs zou zijn die zij in de jaren na de omwenteling zo gruwelijk zichtbaar zag worden. Je zou kunnen zeggen dat de gruwelijkheid die zichtbaar wordt een transformatie is van de gruwelijkheid die er altijd al was, een andere vorm van dezelfde pijn, maar nu eerlijker verdeeld.

Welke transformatie heeft er dan plaatsgevonden? Is Zuid-Afrika minder schizofreen dan vroeger, en is de chaos die is ontstaan dus een verbetering? Krog gaf haar boek de titel ‘A change of tongue’: geen verbetering, geen verslechtering, maar een andere uitgangssituatie. En ik weet niet of er iemand zou durven zeggen dat het beter was geweest als het apartheidsregime stand had gehouden.  

Op mijn persoonlijke zoektocht naar de toekomst kom ik telkens dit soort vragen tegen. Ik ervaar hoe moeilijk het verlies en de afbraak te verteren zijn, zowel in klein als in groot verband, en hoe ik er al sinds jaar en dag naar verlang dat ook datgene wat kapot is onderdeel wordt van het geheel, zowel in mijn eigen leven als in de wereld om mij heen. Dat studenten met een burn-out of met jeugdtrauma’s of met andersoortig leed hun verdriet niet ervaren als probleem dat opgelost (cq geëlimineerd) moet worden, maar als onlosmakelijk onderdeel van hun leven, van ieder mensenleven.

En daar kom ik bij de kunst. In de kunst heeft het donker vaak een prominente plaats. Theater bestaat bij gratie van het conflict, en ook in poëzie, muziek, literatuur, beeldende kunst, dans en alle andere kunstvormen zijn verlies en destructie nooit ver weg, ze vormen de bron van het werk.

Misschien gaat mijn verlangen erover dat ik, blijkbaar, de wereld completer zou vinden als we haar zouden kunnen bewonen inclusief de dood. Dat we haar dan kunstzinniger zouden kunnen bewonen, vrijer, zonder angst.

De toekomst die daarna begint kan ik nog niet goed onderscheiden. Wat gebeurt er, als evenwicht hersteld wordt? Chaos eerst, en daarna?

Om te beginnen nog een laatste pleidooi voor een nieuw evenwicht, met meer ruimte voor het donker.  Men zegt dat het mannelijke principe, de Yang-kracht, gericht is op schepping en groei, terwijl het vrouwelijke principe, de Yin-kracht, de kracht van de destructie symboliseert. Hoewel in Europa de meisjes niet worden verdronken en het evenwicht tussen de mannelijke en vrouwelijke bevolking in elk geval demografisch redelijk in balans is, is de manier waarop de westerse samenlevingen georganiseerd zijn behoorlijk nadrukkelijk gericht op groei, vooruitgang, dadendrang, excellentie en verlichting. Vernietiging, verlies, rouw, onmacht, verdriet, geweld en frustratie zijn allemaal moeilijk te verteren elementen in een naar vooruitgang strevende samenleving. Toch vormen deze de niet altijd erkende helft van het geheel. En van daaruit wordt dan ook de toekomst zichtbaar. De helft die gericht is op vooruitgang en verlichting leidt zonder evenwicht tot uitputting. Zonder plek voor het sterven is er geen herstel.  

Wellicht zouden we, als we niet meer bang zouden zijn voor alles wat met de dood te maken heeft, kunnen ontsnappen aan het uitgeputte kristalpaleis waarin we gevangen zitten. Ik heb vooralsnog geen Oekraïner op zolder. Maar de komst van ‘de Chinezen’ staat symbool voor het verlangen om mijn kristalpaleis op te doeken.

 

De zomer is voorbij

alsof er geen zomer is geweest.

Het is aangenaam in de zon.

Maar dat is niet genoeg.

 

Al wat er kon zijn

werd als een vijfvingerig blad

direct in mijn hand gelegd.

Maar dat is niet genoeg.

 

Vergeefs ging goed

noch kwaad voorbij.

Alles had een heldere gloed.

Maar dat is niet genoeg.

 

Het leven nam me onder zijn vleugels,

beschermde me, redde me,

ik had werkelijk geluk.

Maar dat is niet genoeg.

 

De bladeren zijn niet verbrand,

de takken niet gebroken.

De dag is als schoongespoeld glas.

Maar dat is niet genoeg.

 

Arseni Tarkovski

 

 

 

Praktische exercitie: stedelingen

Graag wil ik vertellen over een man die ik ontmoette in Amsterdam Oost.
Ik ontmoet hem omdat ik buurtbemiddelaar ben.
De man is blind, hij heeft kapotte nieren en moet twee keer per week naar de dialyse.

Ik ga met hem in gesprek omdat er over hem geklaagd wordt. Eigenlijk is het de man zelf niet die overlast bezorgd, maar zijn vriendin, die drugsverslaafd is. Door haar aanwezigheid is er in de flat een voortdurende stroom van overlast. Schreeuwen, letterlijk verstaanbare ruzies, drugsvrienden die midden in de nacht minutenlang op alle bellen drukken, die rotzooi achterlaten in het portiek, die de buren bedriegen, bedreigen en uitschelden.

Tijdens het voorgesprek zegt hij: “Soms kun je de dingen niet in de hand houden. In de wereld loopt er van alles heel erg uit de hand. Vergeleken daarbij valt het hier en met mij nog best mee. Soms lukt het gewoon niet om een situatie te beheersen. Mensen die daar niet mee kunnen leven, moeten niet in een stad gaan wonen. Het heeft geen zin haar weg te sturen, dat is slechts verplaatsing van het probleem, dan gaat ze andere mensen last bezorgen.”  Ik kan op dat moment niet veel anders dan zwijgen en waarnemen hoe een enorm gevoel van warmte zich van mij meester maakt. Waarom?  De man is duidelijk koppig, hij plaatst de verantwoordelijkheid van een behoorlijk pittig probleem bij anderen en zijn houding getuigt van weinig empathie. Maar mijn hart bonst warmte. 

Bijna een maand later zitten we in een zaaltje om de tafel met drie buren die hebben geklaagd, en deze man. De buren vertellen een voor een hun klachten. Die zijn behoorlijk. Een van de buren, een Marokkaanse man die herhaaldelijk heftig is uitgescholden, die 5 keer bedreigd is en die een jaar geleden een hartaanval kreeg zodat hij zich nu niet op wil winden, brengt in dat hij dit gesprek graag wilde omdat hij niet altijd meer voor zichzelf in kan staan. Hij is zo boos dat hij bang is dat hij een keer zijn zelfbeheersing verliest, of nog een hartaanval krijgt. Hij brengt het in als zorg voor zijn eigen gezondheid, maar voor mijn gevoel ook als noodkreet: ik kan het niet altijd meer opbrengen mijn medemensen als mensen tegemoet te treden, daarom zit ik hier.

Door de ernst van de klachten en de koppige vasthoudendheid van de lastveroorzaker, duurt het een tijd voordat het gesprek een wending neemt. De tijd tikt voort en we zijn pas bij de eerste klacht. Mijn collega en ik kijken elkaar aan en ik vraag me koortsig af aan wie we hierover hulp kunnen vragen, de politie is geen goed idee maar voor bemiddeling is de situatie té taai.

En dan opeens neemt het gesprek een nieuwe wending. In het zoeken naar oplossingen ging het gesprek een aantal keer rakelings langs het randje van uitspraken die gingen over het uit huis plaatsen van de vriendin. Daar ligt een heel gevoelig punt, waar het gesprek over zou kunnen struikelen. De blinde man is niet alleen een thuisbasis voor zijn vriendin, zij is ook heel belangrijk voor hem, die immers geen hand voor ogen ziet. We weten dat als het gesprek op wegsturen terecht komt, we zullen stuiten op een onhoudbare koppigheid, waarop het gesprek zou kunnen stuklopen. Waar een grens is aan de rek, is immers ook een grens aan ‘de wil om samen tot een oplossing te komen’, de voorwaarde voor elk bemiddelingsgesprek.

Maar dan opeens zegt een van de buren: Natuurlijk is het geen optie dat zij het huis uit zou moeten. Als we de politie zouden bellen zouden zij haar uit huis zetten, maar waar moet ze heen? Ze zou dan weer op straat komen te wonen. Dat zou het probleem verplaatsen en zelfs erger maken. Ze heeft nu een thuis. Wij kunnen de ruzies en het geschreeuw letterlijk verstaan: de man probeert haar te bereiken. Het is de laatste tijd echt al rustiger dan in het begin. Er is nog wel eens een schreeuwende ruzie als het uit de hand loopt, maar daarna is het weer een tijd rustig. Als ze op straat zou komen te wonen zou niemand zich om haar bekommeren, en zou ze andere mensen lastig blijven vallen. Politie-ingrijpen maakt haar eigenlijk alleen maar onveiliger, en daarmee ook de buurt.

Terwijl ze dit zegt gebeurt er iets. De andere deelnemers aan het gesprek knikken instemmend. De man om wie het gaat haalt opgelucht adem. Vanuit de klagende buren klinken ineens ervaringen met de politie, met verslaafde broers, met eigen tekortkomingen. Opeens klinkt van alle kanten de erkenning dat de zieke man echt hard werkt aan het in toom houden van de verslaafde vrouw, en dat hij haar een thuis biedt.

En dan ineens is het voorbij. Ze mag blijven. Er zal niets aan de situatie veranderen. Natuurlijk zal de man zijn best blijven doen de overlast te beperken. En ook zullen de buren haar de weg naar huis wijzen als ze op de deur bonst, midden in de nacht.

Het voelt alsof deze vier mensen de last van de verslaafde vrouw gezamenlijk op zich nemen. Ze hoeft de straat niet op, ze mag blijven, en bij dat blijven hoort overlast. Het is alsof het probleem, dat met de tijd wel minder is geworden maar dat van tijd tot tijd toch oprispt, ineens een gezamenlijk probleem is, en dat er geen andere optie is dan incasseren.

Het vergaderlokaaltje is warm geworden.

Stedelingen.

 

 

Reacties