Beste M tegen personificatie

Is deel van:

Er is een goed verhaal over de oudere vrouw met de zangvogel. Een parabel voor hoe ik met de muze omga. dat past bij het stukje kritiek dat ik de muze 'vermenselijk'.

beste M

(deze ingang is niet helemaal geloofwaardig- iemand vertelde mij dat verhaal over die oma en dat zangvogeltje en daar heb ik nu de schrik van te pakken. gewetensnood. dan is het stem die in mij is aangewakkerd. zou het weer die zwijgende psychiater van het geeltje zijn? dat is na angtsdroom en omgekeerde biecht de derde situatie waarin de muze kan spreken). Daarin de fysieke verhaal ook meenemen.    

Vanochtend stelde ik me voor dat jij mij zou schrijven over een bezoek aan je oma over wie je mij eerder wel eens vertelde. Er rolde zomaar een complete brief van jou uit mijn pen. Die gaat zo. ‘Beste man met cello, wat was het leuk geweest als je mijn oma had gekend. Ze had een zangvogeltje, dat vaak vrij en buiten de kooi mocht rondvliegen. Als gezelschap had ze bij de Blokker een opwindvogel gekocht. Dan konden ze samen kwetteren. Dat ging allemaal heel goed tot die dag dat mijn oma de kooi zonder er erg in te hebben op de levende vogel zette en hem plette tot het leven eruit was. Daar zat ze dan. Samen met de opwindvogel. Wat ik jou wil vragen ‘man met cello’ is: ben ik nu die opwindvogel voor jou? Ben ik vrij om te zeggen en te denken wat ik wil of ben ik geheel en al afhankelijk wat jij ervan maakt? Heb ik nog iets in te brengen of is dit de dood van mijn personage? En nu ik toch bezig ben ga ik nog even door. Jij hangt in jouw levensverhaal de cello de hele tijd aan de muur, maar je wilt nu eenmaal toch iets bespelen: ben ik nu het instrument in jouw handen, zit ik nu misschien op de plek van de cello? Dat is dan raar gelopen. Want toen we begonnen verlangde ik hevig naar muziek, naar de intimiteit daarvan die verder kon reiken dan woorden. Maar dat is wel iets anders dan zelf bespeeld te worden. Of doet misschien alle muziek dat: ‘ons bespelen’. Is muziek zelf die orde van buitenaf? En ik moest door jouw ego trip, waarin jij nu alles schrijft inclusief mijn teksten, nog denken aan de mythe van de beeldhouwer Pygmalion. Hij schept het beeld van een vrouw en wordt vervolgens verliefd op dat beeld. Als beloning voor zijn aanhoudende smeekbeden wordt ze nog tot leven gewekt ook. Maar heeft iemand aan háár gevraagd of zij dat wilde? En als ik toch die mythe noem zou ik je ook de mythe van Narcissus kunnen voorhouden, je weet wel, die jongen die verliefd wordt op zijn eigen spiegelbeeld. Vanuit feministisch oogpunt allemaal bedenkelijk, wat ik bij die muzen ook altijd al vind. Er schemert door die hele Griekse mythologie iets van mannelijke suprematie. De vrouw als bijfiguur voor heldhaftigheid. Pas maar op dat je daar niet in terecht komt, dat ik niet een draadfiguur of een droedel in een vergadering wordt waarvan je zegt ‘hé wat leuk’, waar is dat ineens vandaan gekomen? Vrouw met woorden’.

VERDERE STUDIE (misschien dit ook zeggen tegen de psychiater) 

John Cage 4,33 en fur elise??? WEG??

De wending is als in de muziek van John Cage. Dat de werkelijkheid zelf de muziek wordt. Zoals in 4’33”   

Zoals de muze nu het stuk of de stem wordt??? dat begrijp ik niet. Toch wel. tot nu toe allemaal muziek, maar nu alles weglaten en zien wat er met het muzische en de muze gebeurt. toe eigening. me too. In die vleeswording gaat iets verloren 

Ik realiseer me dat je van vlees en bloed voor mij geworden bent. Zo tastbaar en dichtbij als nu was je er nooit eerder. Over jou en over mij schrijf ik nu en jij zit naast me. Tegen mij aan. Ik hoor je adem. En voel jouw warmte. Traag tikt mijn hart. En snel tikken de toetsen. Als ik weer een flinke paragraaf af heb lees ik je die voor. Met je armen om je opgetrokken benen geslagen en met je hoofd aandachtig en een beetje schuin luister je. Soms zeg je iets terug over de vorm, de opbouw of een ongeloofwaardige wending. Maar luisteren is op zichzelf al meer dan genoeg. Ik hoor dan vanzelf wat jij hoort en wat de woorden doen. Mijn tekst klinkt en neemt ruimte in. Komt tot leven. Nadat ik alles tot hier heb voorgelezen kijk je me ernstig aan.

Denk je er net zoals in je droom nooit aan hoe het voor mij is? Het was misschien een dwingende Ondine, een verleidster die je op verkeerde wegen lokte, maar de dingen die ze zei waren geen onzin En even is het stil. Ik kijk jou aan en zie dat het menens is. Dat ík nu moet luisteren. Dat in alle beweeglijke fluïditeit van jouw zijn dat voor mij is gaan aanvoelen als was in mijn handen je nu een streep trekt. En dan begin je tot mijn verbazing te huilen. Anders dan de ondine in mijn droom, maar toch. Je gezicht vertrekt. Je lichaam verkrampt en schokt. Hortend en stotend komt het er uit. Dat onze liefde voor elkaar zo groot is geworden dat jij je niet meer zomaar laat roepen door een ander. Dat zelfs alleen al de roep van de ander of dat nu een man is of een vrouw jou kan irriteren en ergeren. Wat moet je van me? Blijf van me af! Raak me niet aan! En hoe moeilijk je het vindt om jezelf volledig te geven altijd als waar en hoe dan ook de roep van de ander klinkt.

Ik moet onwillekeurig denken aan dat verhaal over de droom over de Ondine en haar zoektocht naar de trouw van een man. Maar dat die dan wel gepaard gaat het verlies van onsterfelijkheid. Wonderlijk motief is dat. De zoektocht van de mens naar zelfoverschrijding, het eeuwige, onbepaalbare, dat dat het karakter heeft van een verlangen, een roep. Maar dat zo gauw je je ermee verbindt de eindeloosheid wordt begrensd. Dat is waarschijnlijk de bron van het celibaat. Als je je op de eeuwige richt, de bruid van christus wil worden moet je niet met een mens trouwen.

‘Luister je wel’? Vraag je. Ik knik van ja. En voel enorme zin om mijn eigen gedachten te vervolgen. Opzoeken hoe het zat met het celibaat en op hetzelfde moment zeg jij ‘Misschien moet ik je het uitleggen aan de hand van seks’ ‘want dat trekt altijd jouw aandacht’. Stel je je het zo voor. De roep van een ander is als een lokroep, een verlangen maar grenzeloosheid en zelfverlies dat tot klinken komt.

Ik moet mij dan helemaal geven. Als ik van vlees en bloed zou zijn zou dat seks betekenen. Uitkleden. Naaktheid. Toelaten dat de ander helemaal in mij komt. En dat met liefde omhullen. Mijzelf geven.  Zonder terughoudendheid.

En nu in mijn verbinding met jou raak ik dat kwijt. Die overvloed. Die gulheid en genegenheid voor alle denkbare anderen. Ik zie er tegenop. Ik wil niet meer. Ik kan het niet meer. Hoe kan dat? Ik ben mezelf niet meer! Je hebt van mij met al je geschrijf een mens gemaakt. Met voorkeuren en afkeuren. Met ergernissen. Ik ga nog net niet de vuilnisbakken buiten zetten. En vragen wat we eten vanavond en zeggen dat ik blij ben dat je de boodschappen hebt gedaan. Maar het scheelt niet veel. Ik denk erover om werk te gaan zoeken. Of om onze problematiek van wel/niet samen en hoe dan in een aantal geeltjes samen te vatten op de muur. Ik vraag me af of nieuw ondergoed nog betekenisvol zou kunnen uitwerken. Jouw boek wordt merkwaaardig genoeg nog een doel in mijn leven. En ik wil dat niet eens hardop zeggen omdat ik dan bang ben dat je het er allemaal in opschrijft. Dat is je goed recht. In zekere zin waren mijn influisteringen zoals we begonnen daar ook op gericht. Maar je schrijft mij in het vlees en in het bloed. In de zinnelijkheid. In het dagelijks leven. Zoals amerikaanse films grote menselijke thema’s menselijk proberen te maken door de gewoonheid van het leven erin te brengen. De herkenbare details. In de netflix productie over the two popes hebben ze ieder als ze op leeftijd geraken een pro-actief polshorloge dat waarschuwt dat ze in beweging moeten blijven. He lekker denken we dan als luisteraar. Dat brengt ze dichterbij. En zo kom ik ook steeds dichterbij. En het gekke is dat ik er ook van geniet. Deze menswording. Zozeer dat ik eenkennig begin te worden. Ik wil bij jou zijn. En de roep van andere mannen en vrouwen naast mij neerleggen.

Mijn zusters bijvoorbeeld die zoals je weet wezenlijk één zijn met mij ben ik geheel uit het oog verloren. Zie jij ze? We zouden normaal gesproken hier nu met zijn negenen zijn. En nu, nu ons leven zich steeds meer op deze vierkante postzegel van dit huis, deze bank begint af te spelen zijn ze verdwenen. Zie jij ze? Met mijn eigen goedvinden heb ik me laten ontvoeren in jouw woorden. Alsof we zoals dat heet nu al een paar jaar ‘een relatie’ hebben…  en zo ben ik alles kwijtgeraakt. Mijn familieziel, mijn wijdse opdracht. Het is precies wat jij straks al dacht. Het klassieke verhaal van de verbintenis tussen godheid en mens waarin de onsterfelijkheid verloren gaat. En met dat ik in die mensenjas terecht begin te komen komt pas het verdriet en de angst voor wat ik op het punt sta te verliezen. Ik ben mezelf niet meer. Dat kan ik net zo goed zeggen als jij. Bij mij is het niet het hart. Tenminste niet een hart dat overstroomt van elektrische prikkels. Maar een hart dat gehecht is geraakt. Een band is aangegaan. Een hart dat daardoor niet meer kan overstromen van liefde voor al het andere…Bij mij is het dus precies andersom dan bij jou. Ik ben van jou afhankelijk geworden. En precies op dat moment, dat ik bereid ben je werkelijk te beminnen, sta jij op en zegt: tot hier. Dat je een traag tikkende metronoom bent in poeme symphonique van Ligeti, of een niet-vibrerende strijker in de tijd van Louis Andriessen of een niet wakker-gekuste kikker in een ton of een slaapwandelaar in de muzikale piep-show van Albert Heijn. Ik snap wel dat jij er ook niet zomaar verantwoordelijk voor gesteld kan worden. En er ook mee zit. Want jij moet al die woorden opschrijven en weet niet meer hoe daar uit weg te komen. Hoe weer ontvankelijk te worden voor het ongehoorde, het onzichtbare en het onzegbare? Bij jou breekt het inzicht door dat jouw hele queeste net zoals bij je promotie destijds erop uitdraait dat je op het moment dat je alles denkt te kunnen pakken eigenlijk alles verliest. Wat kan je doen? Wat kan ik doen? Het is een janboel. Alles loopt uit de hand.

Ik weet niets te zeggen. Alles wat opkomt is een gedicht van Goethe over een tovenaar die zijn leerling achterlaat om nog wat klusjes te doen tot hij thuiskomt. De jongen betovert een bezemsteel tot een levend wezen met armen en benen om water te halen voor het bad dat hij wil nemen. Maar hij verliest de controle over het toveren en kan de bezem niet meer stoppen. Die gaat door met water halen zodat de vloer blank komt te staan. De jongen pakt een bijl en hakt de bezem in tweeën. Maar de twee helften gaan als nieuwe waterdragers met volle kracht verder. De splitsing zet zich door in vieren, in achten en zo maar door. Een steeds grotere vloedgolf dreigt alles te overspoelen. Ik voel me zoals die jongen. Iets proberen wat werkelijk enorm gedoemd is te mislukken. Bang voor straf en hoon en alles wat erbij hoort. Zo ervoer ik als kind de muziek van Paul Dukas op dit gedicht (later gebruikt in delen van Fantasia van Walt Disney). Het overweldigende ervan. De ramp die dreigt. Die jongen met werkelijk niets in handen. In de meeste versies van dit oude verhaal loopt het goed af. De tovenaar komt thuis en stelt orde op zaken. Maar wij hier geliefde muze, jij en ik, bij ons is er geen tovenaar om het op te lossen. Er is geen uitweg meer.  

even kijken of dit past OF WEG omdat het al staat bij al die ritmes.

De muze heeft terwijl ik over tovenaars en leerlingen praat een muziekdoosje uit de vensterbank gepakt. Fur elise kan je daarop draaien. En dat doet ze ook. Eerst als een zachte begeleiding van mijn verhaal.  Later in opwinding en razernij steeds sneller. Het liedje vliegt voorbij. Maar nu, nu alles tussen ons gezegd lijkt te zijn en het einde nabij, klinkt het muziekje aarzelend en telkens stoppend. Zo komen de noten los uit hun liedje. Een voor een. Even niks en dan weer een noot. Trager en trager. Ik zit er vlakbij. We zwijgen. Ik zie hoe in het binnenwerk de palletjes op het muziekrolletje dat wordt rondgedraaid tegen de metalen lipjes aankomen, ze een beetje uitrekken en er langs schieten: ploing. Fur elise dat weet iedereen begint met twee noten die een paar keer afgewisseld worden: de e en de dis. Als je het heel langzaam doet of tussendoor stopt zoals ze nu doet hoor je eert het tweetal e-dis, dan even wachten en dan een losse e. Weer even wachten en dan hoor je dis-e. Wie het eerst is en wie de tweede wordt omgewisseld. Zo kan je alleen door vertraging het hele muzikale mechaniekje uit elkaar halen en in een compleet nieuwe betekenis laten klinken. Zo is het nu met mijn hart en in het verlengde daarvan ook met ons gesteld. Normaal toen mij hart nog overuren maakte sprak ik en zweeg zij. Maar nu is het omgedraaid. In de stilten die vallen in mijn ritme heeft zij het woord genomen. Zij spreekt. Eindelijk spreekt ze. Ook al weten we niet of we nu alles winnen of verliezen in het spel dat wordt gespeeld: zij spreekt! Haar ritme komt in het mijne. En het mijne in het hare. Dat is het nieuwe liedje waarin we allebei onszelf niet meer zijn.   

 

Ik denk aan twee bronzen klokken los van elkaar opgehangen in een hoge toren. Als ze geluid worden (mooi dubbel dat de verleden tijd van luiden geluid wordt) klinken ze samen alleen. Ieder met een eigen ritme dat nooit helemaal hetzelfde is. De ene klok slaat tien keer in dezelfde tijd dat de ander er negen slaat. Dan verschuift de rol van degene die voor het gehoor van de luisteraar de eerste is heel langzaam van de een naar de ander. Ding dong hoor je eerst. En dat komt steeds dichter op elkaar te zitten tot dingdong en dindjong tot ze een keer een moment echt samen zijn in ddoingg en dan draait het om dongding tot dong ….ding. Zo hangen die twee klokken daar in die hoge toren om tot in eeuwigheid samen te klinken, te beieren, (elk in beweging gebracht te worden door de kolossale klepel die er in hangt en tegen de klok slaat). De hele omgeving wordt in hun geluid gezet als ze samen zijn. Maar nooit kunnen ze elkaar fysiek raken. Dan zouden de klokken breken en scheuren en zou elke klank direct wegsterven. Twee geliefden in de toren. Op hoogtijdagen, bruiloften en uitvaarten klinken ze samen. Maar zonder elkaar ooit maar een millimeter te kunnen naderen. Gedoemd elkaar in de klank te zoeken, elkaar altijd weer opnieuw achterna te zitten, beurtelings de eerste en de tweede te zijn. De spaarzame momenten te koesteren waarop ze één zijn en weer uiteendrijven. De toenadering en het afscheid. De mensen staan stil. Steken een vinger op en zeggen: hoor de klokken. Zo was het, zo is het en zo zal het altijd zijn.           

 

Wat moet ik er mee? Ik wil jou om uit mijzelf te treden, mijn grenzen over te gaan. Uit de band te springen. Het onbekende tegemoet treden. Mij uitleven. Maar zo gauw ik dat werkelijk doe en mezelf ophef dan roep je me tot de orde. Met de mooiste en verhevenste woorden gebeurt dat. Daarmee ben jij of lijk jij al net zo gevangen in dat van Rosmalen verhaal als ik zelf. Dat klopt niet. Dat kan niet waar zijn. Dat maakt het allemaal nog erger. Dat mijn ontsnappingsdroom dubbelspel speelt. Mijn vlucht verijdeld wordt. Ik weet dus niet of ik je deze brieven wel ooit moet sturen. Is dat hele plan van brieven schrijven niet al meteen de kortsluiting? Daarmee dwing ik jou al in een perspectief van redelijkheid. In mijn kijk op de zaak. Gedoemd om droog te koken. Of belachelijk te worden en over de top zoals dat romantische zeebeeld met zeeemeermin. God nog aan toe. Hoever is het met mij gekomen. Nu wil ik niet alleen kappen met mezelf, maar ook met jou. Alles ontkennen, glashard. Jou eruit gooien…

Reacties