de wonderbaarlijke mandarijn

Is deel van:

Actuele urgentie? een van de acts die het meest aanspreken is dat ik laat horen wat ik als klassiek cellist heb moeten leren. Het keurslijf van het cellospelen. En dat als ik s avonds klaar was met oefenen ook iets heel anders wilde. Woest verlangen. Lichten uit. Kaarsen aan. En dan gieren en foezelen verkeerd strijken en dromen dat ik een jimi hendrix van de cello kon worden. DIT GAAT OOK OVER EIGEN STEM
dDe spanning komt in zekere zij terug door de vraag van Heleen Pott- is het glijmiddel. en dan die zwarte jassen. een soort anti-sensualiteit nu ik de wetenschap betreed.    

de wonderbaarlijke mandarijn/ het succes met Hendrix op conferenties (dus de verborgen woestheid in iedereen!!), erato als muze  
Een woest verlangen. Over het verboden stuk. In mij. In de muziek/ballet repertoire. Spanningsveld tussen de officiele orde van naar les gaan. Klassiek cellist worden. strijken Bart strijken. Vibreren. En dat woeste sensuele verlangen dat dat instrument oproept. Jimi Hendrix. Orkater. Toneel. Sensualiteit. Spanning tussen les en conservatorium enerzijds en theater en rock en roll anderzijds,

er zijn dus drie/ vier verhaallijnen: 

- de wonderbaarlijke mandarijn. Mijn perceptie. wat er gebeurde met dat stuk.  

- het spanningsveld tussen plicht en verlangen. DAT ZOU OOK naar stukje DWARS kunnen!! dus uit elkaar halen van DWARS en SENSUEEL  

- de rare assoiciatie rond die (verkeerd begrepen) vraag van Heeen Pott over dat glijmiddel. dat ging natuurlijk over dat het juist lekker werkte in organisaties om nog meer resultaten te krijgen. de verplichtingen en verwachtingen nog hoger op te schroeven. Maar ik begreeop achjteraf de vraag verkeerd en zag de hele tijd die rij zwartjassen. als een anti-sensualiteit. En dacht dus: dat glijmiddel duidt op het risico van sensualiteit in organisatie. Met alle gevaren van dien. Ik snap heus wel dat het daar niet heen moet. Maar het wordt nu eenmaalk wel iets daarvan gewekt. Dat is dat risico.... als je de muze erato toelaat...    

- de muze erato 

De eerste muziek waar ik ondersteboven van ben, is ‘de wonderbaarlijke mandarijn’ van Bela Bartok. De krankzinnige wildheid van de strijkers, die de openingsmaten spelen, overrompelt me. Dat is even wat anders dan de toonladder van C die ik nu zelf stap voor stap aan het oefenen ben. Razendsnelle noten gaan in golven op en neer. Er is geen ontsnappen aan. Op de bank in de woonkamer, ik ben denk ik 10 jaar, luister ik gebiologeerd naar de radio. Huiveringwekkend en aantrekkelijk tegelijk. De gewone dingen verdwijnen, een andere wereld verschijnt. Ik kijk naar de appelbomen buiten. Een voor een komen daarin kleine zwarte figuren tevoorschijn. Ze dansen over de takken en bewegen en zwiepen daarin soepel mee. Ze zitten elkaar achterna, botsen en strijden, gooien elkaar eraf en klimmen er weer op. Dan wordt in de muziek een zachte verleiding hoorbaar, die steeds verder opklimt, weer van onderaf begint en weer opklimt en steeds hoger en intenser wordt, me beetpakt, me omhult. Hoeveel tijd er verstrijkt weet ik niet. Het kan een minuut zijn of een uur. Dan kom ik weer tot mijn positieven. Met Sinterklaas krijg ik als surprise een voetbal van crêpepapier en een komisch gedicht over mijn afkeer van voetballen. In het hart van de voetbal zit een mandarijn en in het hart van de mandarijn een klein briefje dat mij de langspeelplaat, mijn eerste, doet vinden.

de wonderbaarlijke mandarijn 

  • Stuwende ritmes
  • Pompende ostinati
  • oerkracht
  • stuk werd verboden- immoreel.
  • Burgemeester (veel over te doen)

(het lijkt wel of er ook een verboden stuk in mij zit- dat toch telkens de kop opsteekt- er uit moet- er uit wil)

Ik vind dat fantastische muziek, Maar ik laat het niet horen op feestjes. als iemand over cellomuziek vraagt zeg ik apres un reve ofzo. prachtoige melodie. Maar voelt ook als een laffe keus.    

  • De sensualiteit/ woestheid geeft de doorslag. Passie. Waarom kan ik niet rustig spelen. waarom niet die apres un reve goed oefenen. Wat is de bezetenheid- tegenhanger van de orde.
  • Ik ben getrokken door de sensualiteit. Maar minder door het klassieke.

Nu ik je apres un reve heb laten horen is bij mij het hek van de dam. Ik zit hier muziek te luisteren. Waar komt die cello vandaan. Wonderbaarlijke mandarijn. (zit trouwens ook een klarinetje in) Janos Starker (kodaly en die verstemde cello). Jimmy Hendrix. En hoe heet dat kwartet. Pablo Casals met die pijp. (vrouwen met cello’s en jurken). Als ik 

Ik laat de woestheid zien, de sensualiteit, erotiek van de cello, vibreren, op de kam spelen, tristan, chaïm en het theater, het ziekenhuis, erato die snaarinstrumenten speelt, als een jeugdliefde,

Op het conservatorium is het natuurlijk menens, wij, jij-cello net gebouwd en ik, moeten de gebiedende wijs volgen hoe met elkaar om te gaan. Ik hoor de stem van Alphons Ellegiers, mijn derde leraar, nog altijd tegen mij spreken.

CHECK DIT MET HET STUKJE DWARS- eigenlijk kan het hier weg als ik dit op de sensualiteit wil toespitsen. Dan gaat DWARS meer ov er de gebiedende wijs en dwars zijn. 

‘Verboden te vegen. Knarsen niet toegestaan. Vals spelen niet de bedoeling. Brullen en bulderen onbeschaafd. Pas op voor de foute noot en de verkeerde streek. Niet hijgen als je speelt. Houd je tong binnenboord. Zit recht. Strijk recht. Rug recht. Hoofd recht. Onderbenen recht. Vingers rond. Ellebogen uit. Schouders laag. Op de voorkant van je stoel. Niet knijpen in de stok. Ok speel maar…toe dan. Ja de toonladder: C-groot zonder losse snaren, dus met positiewisselingen. Éen op een stok. Dan twee. Dan vier. Dan een octaaf. Dan twee octaven. Onhoorbaar van streek wisselen. Toon houden. Geen gaten laten vallen’. Ergens in die tijd, ik heb op dat moment lang haar en een snorretje, word ik een keer gevraagd om als figurant met jou-cello op te treden met de wereldberoemde fluitist James Galway. Met een rokkostuum aan en jij-cello in je zilvergrijze koffer vertrekken we naar kasteel Haarzuilen. Wat een dag: lekker playbacken in de tuin en in de stijlkamers rondhangen en koekjes eten. Wie doet me wat! Als de foto’s worden thuisgestuurd is mijn vader apetrots. Hij laat ze zien aan buren, vrienden en wie maar wil: ‘Kijk, mijn zoon met James Galway’. Ik sputter tegen en zeg: ‘Ik speel helemaal niet!’ en krijg als antwoord terug: ‘Dat geeft toch niet, het ziet er goed uit’.

 

Op les komen na de toonladders, de tertsen en de drieklanken de etudes, stukjes die op muziek lijken maar het niet zijn vanwege de buitensporige hoeveelheid moeilijkheden. Ik jaag mijn hand als een paard over de hindernissen. De zweep knalt. En nog een keer en nog een keer. Op de grens van kramp en dan doorgaan. Als ik er eentje mis, hoor ik mezelf ‘nee’ roepen of ‘jammer’! Dat helpt niet maar ik kan het niet laten. Droge mond. Droge keel. Ik zit waarschijnlijk toch te hijgen en te steunen denk ik, maar ik merk het niet. Pijn in mijn schouder. Ik zit niet recht. Steeds meer uitdagingen: hoger, verder, vaker, sneller, harder, lichter alsof ik paard ben in een circusnummer en de dompteur mij aan een touwtje heeft; daar ga ik, en nog een keer en nog een keer. Tenslotte het voorspeelstuk. Dat moet zingen. Al mijn gevoel, dat inmiddels is afgereisd, zou ik in de noten moeten leggen. ‘Neem de luisteraar mee. Wat heb je te vertellen? Je moet het zelf voor je zien’. En maar strijken en vibreren. Totdat ik het volkomen zat wordt om te studeren…Wat zou ik dan graag alles laten klinken wat verboden is. Wijsjes, als het dat al zijn, voorbij de gebiedende wijs. Lelijk spelen. Schelden en vloeken met muziek. Pijn doen aan de oren. Nare streken uithalen. Ineens stoppen en dan weer doorgaan. Er tegenaan jengelen. Piepen, knarsen, foezelen tot het niet meer leuk is. Zo zul jij-cello klinken. Ik zal je martelen. En je kan er niks tegen doen. Je moet wel meespelen met wat ik beveel. Totdat de donderbui overdrijft, we er weer inkomen en wonder boven wonder de sterren van de hemel spelen. Zo bewegen we ons door de spreekwoordelijke 10.000 uur die het ambacht en de kunde erin moeten slijpen.  

 

In die tijd ontmoet ik de pianist en latere componist Martijn Padding. We hebben een aantal eigentijdse partituren voor cello en piano op de standaard gezet. Het is nog een heel gepuzzel om erachter te komen hoe we die vreemde notaties in die nieuwe muziek precies moeten spelen. Als we klaar zijn met studeren is er nog veel ongebruikte energie over. Padding slaat nog wat driftige akkoorden aan. Ook ik heb geen zin om jou-cello los te laten en speel er dwarse noten tegenin. Voordat we het goed en wel beseffen worden we door de muziek die ontstaat meegesleurd in woeste improvisaties. De dagen, maanden en zelfs jaren daarna is er geen houden meer aan. We spelen eigen, half gestructureerde, half geïmproviseerde stukken. Op een fles whisky halen we regelmatig een nacht door omdat we het debat over wie de beste is, Bartok (ik) versus Stravinsky (hij) maar niet opgelost krijgen, hoeveel bewijsvoering we via onze langspeelplaten ook laten klinken op zijn studentenkamer. We noemen ons ‘angry young men’ en verstoren waar we kunnen de orde. We spelen alle eigentijdse componisten op het oor na en zetten de voorspeelavonden op het conservatorium op scherp door met handschoenen aan een stuk met de titel Dildo 23 te spelen. Ik heb eerlijk waar geen idee wat het betekent, maar het klinkt goed. We komen op de radio met stukken als Moto1, Moto 2 en Gentamycine en krijgen goede recensies als aanstormend talent.

 

Er tekent zich steeds meer iets af van een eigen weg die niet vastloopt in de klassieke traditie, ook al laat ik het mijn leraar niet horen. De woestheid en sensualiteit die me al vanaf de wonderbaarlijke mandarijn zo aantrekt kan nu in het improviseren, zonder dwingelandij van een partituur voor mijn neus vrijelijk naar buiten. Ik voel mijn lichaam. In bepaalde passages gaat mijn tong onwillekeurig als een gek heen en weer, ik snuif en hijg terwijl ik mij in het zweet speel. ‘Jij speelt orgastische muziek’ heeft later iemand wel eens gezegd. ‘Zo hoor jíj dat vriend’ dacht ik meteen, maar er zit misschien wel een kern van waarheid in. Muziek, sensualiteit en woestheid: ze horen voor mij bij elkaar.

 

Diezelfde lichamelijke betrokkenheid herken ik bij mijn theoriedocent Tristan Keuris. Hij kan gek genoeg niet zingen, maar wel met zijn hele lichaam, zijn gezicht en zijn stem instrumenten zo nadoen dat je het nooit meer vergeet. Laat op de avond, op een conservatoriumfeest met veel drank, zie ik Tristan snuivend en golvend ‘luchtsaxofoon’ spelen. En daarna, opgezweept door zijn succes, moeiteloos schakelen naar een ritmisch solide duwende ‘luchtcontrabas’ en dan weer een hysterisch bezeten ‘luchtpiccolo’. Zo leer ik het wezen van die instrumenten en wat voor soort sensualiteit er in het spel zit, als je ze kan bespelen, kennen. Bovendien is hij voor mij een voorbeeld van een activist die de heersende orde durft te verstoren. Hij zet zich werkelijk tegen van alles en nog wat af, ook als componist. Als alle zichzelf respecterende componisten complexe partituren maken schrijft hij tot drie keer toe voor het hele orkest de eenvoud van een C-groot akkoord in zijn Movements voor Orchestra. Mijn fascinatie voor Tristan gaat zo ver dat ik hemel en aarde (in dit geval de directeur van het conservatorium) beweeg om compositieles bij hem te krijgen. Dat lukt. Ik word zijn eerste leerling compositie en ben totaal in de ban van zijn werk en hoe hij het doet. Naast zijn lessen probeer ik zoveel mogelijk op te pikken van hoe hij zelf werkt. In de tijd dat hij aan de Movements for Orchestra werkt, fiets ik langs zijn huis. Ik hoor van verre muziek klinken en loop het pad op naar de voordeur. Daar aarzel ik, wat nu? Hij is boven aan het werk. Ik duw de brievenbus een beetje open en leg er mijn oor tegenaan. Ik hoor hoe de muziek hamerend op een piano op de eerste verdieping ontstaat. Een flard, nog een keer, nog een keer. Dan even niks. Hij schrijft. Dan een volgend flard, deels op zichzelf staand, soms geplakt aan wat er net voorafgaat. Zo drink ik zijn muziek naar binnen. Hij is mijn leermeester, veel meer dan al mijn celloleraren. Tristan haalt mij definitief over naar het kamp Stravinsky, ‘iemand die werkelijk begrepen heeft hoe je instrumenten moet laten klinken’.

 

In mijn afstudeerjaar doe ik auditie voor ‘de symfonische lezing’ van theatermaker Chaïm Levano, waarvan wordt gezegd dat hij de laatste dadaïst is. Zijn werk is een en al ontregeling. Ook nu word ik uitgedaagd om te improviseren. Op grond van de klinkende resultaten word ik aangenomen. Overdag zit ik in het lege theater mijn eindexamenprogramma te studeren. Vanaf een uur of vijf verkeer ik in het gezelschap van Chaïm en een groep jonge acteurs en actrices. ’s Avonds spelen we de voorstelling, een absurde voorstelling over het conflict tussen taal en muziek. Zowel vooraf als achteraf drink ik gelijk op met Chaïm iets wat niemand anders in die groep kan zeggen. De cognac gaat er met flessen doorheen. In een spiegelend hok boven de speelvloer zetel ik met rokkostuum en cello. Ik speel mijn groeiende repertoire van woeste en sensuele muziekjes. De regisseur Lodewijk de Boer vindt de try-out te statisch en stelt voor dat de bovenkleren uitgaan voor een groepsvrijscène. Zo zit ik elke avond in dat hok in een waas naar beneden te kijken. De acteurs en actrices kronkelen over de grond, de witte blouses gaan uit en de blote borsten komen tevoorschijn, harig of glad bij de mannen en allemaal verschillend van ronding en grootte bij de vrouwen, van wellustige welvingen tot parmantige strakheid, allemaal met unieke tepels, die zacht zijn ingebed of er eigenwijs uit naar voren springen in alle kleuren rozerood tot lichtbruin. En ik maar spelen. Waar ben ik terecht gekomen? Is dit wat ik tevoorschijn speel? Vlak voor het slot van de voorstelling explodeert mijn hok met een grote knal. Ik ben er dan al uitgekropen om de slotmuziek op het voortoneel te spelen. De volgende ochtend moet ik weer klassiek studeren, Bach, Brahms e-mineur en het celloconcert van Saint Saens dat ik met het schoolorkest zal spelen. De spanning loopt steeds verder op in dit dubbelleven waar einde van de middag de cognac weer op tafel staat en de verlokkingen van het theater beginnen. Ik loop langs het randje en haal net de dag van het examen. 

 

Dat examen gaat goed en matig tegelijk. Papillon heet het virtuoze stukje van Fauré dat moet zweven en fladderen als een vlinder dat ik, tegen de wil van mijn leraar in, moet en zal spelen. De uren die daarin zitten zijn niet te tellen. Jaren later schrik ik nog wakker van de manier waarop ik eruit vlieg en er als door een wonder geleid weer in terugkom als in een grandprix race een raceauto die een heel stuk gras meepakt en hobbelend en schokkend weer op de weg terecht komt. Met de schrik vrijgekomen: ‘de beste voor de pauze’.

 

Na de voorstelling met Chaim Levano werk ik zes jaar lang om en om met de acteur Hans Dagelet en bij Orkater. Jij-cello wordt steeds meer een extra personage op het toneel. Ik strijk met mijn stok door jouw f-gaten krijsende geluiden tevoorschijn in een passage over tandenpoetsen, speel met een opgeblazen vuilniszak als extra klankkast tegen jouw snaren geduwd vreemde dubbelgeluiden, strijk wilde arpeggio’s als Hans de overwinning viert door met een gigantische vlag te zwaaien. Steeds meer worden wij ‘me and my cello’ als ik met jou loop, lig, zit, streel, gesel, pluk en feest…. Met Orkater ben ik ineens niet meer de beste voor de pauze, maar kom ik in een voorhoede terecht die wordt opgemerkt. We spelen in het circuit van grote schouwburgen die met ons op het programma over de publieke toeloop niets te klagen hebben. We gaan ook internationaal op tournee en spelen op festivals. En toch kan ik niet blijven.

RESERVE

 

In Barcelona in opnieuw een smalle steeg zoals ook bij jou O Erato… is het Picasso museum gevestigd. De tentoonstelling is letterlijk opgebouwd in boven elkaar liggende verdiepingen. De grote lijn is (check) van 1 tm 3 verdieping te zien en dan is er een trapje naar de bovenste verdieping. Daar zijn de pentekeningen die Picasso maakte op zeer gevorderde leeftijd. Zijn bezoek aan bordelen. Niet om het te doen, maar om er te zijn en om te tekenen. De fijnzinnige manier waarop hij daar spleetjes tekende. Vrouwen met de armen omhoog, maar ook gewoon in een tussenpauze van het werk en ook dan sensueel in het gewone. Eindeloze draaiingen van het lichaam. De borsten en de kutjes. Rode puntjes en roze streepjes. Soms halfopen als een duizelingwekkende nabijheid. Als iets waar je zo je vinger naar en in zou kunnen strekken en steken. Bijna gek om er alleen maar bewonderend langs te lopen. Kunst om aan te raken zo tactiel en lichamelijk. Mij treft ook het idee dat Picasso daar op een wat latere leeftijd rustig ging zitten tekenen… Zou dat mijn toekomst zijn? Mooi en een beetje verontrustend ook wel. Is dat wel behoorlijk? En het ander beeld komt uit Napels en het museum van oudheden. Daar zijn tekeningen uit Pompei en Herculaneum en Mozaïken en spullen enzo verzameld. Een prachtige collectie. Over het leven. Over de mens. Over de ambachten en de gebruiken. Ook hier begint het spannend te worden op de bovenste verdieping. Daar moet je geloof ik (check) je rij- of persoonsbewijs laten zien om erin te komen. In ieder geval boven de 18 zijn. Want daar bevinden zich de erotische voorstellingen. En niet zo’n beetje ook. De piemels, de kutjes en de wederzijds bejubelde penetratie. De uitdaging die uitgaat van het lichaam en de erecties die elke verbeelding te buiten gaan. Het tonen van de seksualiteit en de theatraliteit ervan. En het idee dat dat destijds in Pompei en Herculaneum gewoon aan de muur hing van de publieke huizen.

 

Herinnering die opkomt

Weg of verplaatsen of integreren

Na de middelbare school ga ik eerst wiskunde studeren. Op weg naar een eerstejaarskamp in Drenthe zit ik achterin de bus met Cynthia. Uitdagend is ze. Mooi, geestig en snel. Hoe ik daar onderweg zo naast beland ben: geen idee. Maar het klikt en de opwinding over de reis vindt zijn uitweg in hilariteit, grappen en charme. Zozeer wordt de hitte aangewakkerd dat ze ‘s avonds brutaalweg voorstelt straks onze slaapzakken op de gezamenlijke en gemengde slaapzolder aan elkaar te ritsen. Bizarre spanning en verwachting voor mij, want ik ben nog een groentje. Tijdens de bonte avond die op het eten volgt hoor ik in de verte ouderejaars Ruud gitaar spelen en erbij zingen. Ik ga kijken en luisteren en wordt gefascineerd: zijn vingers op de snaren, hoe zijn linkerhand de akkoorden pakt en over de hals glijdt, de nagels van zijn rechterhand die tokkelen en tokkelen, zijn lange haren die over het instrument heen vallen en zijn hoge verlegen gepassioneerde stem. Ik blijf een lied en dan nog een en nog een. Steeds verder word ik in de muziek getrokken meegesleept naar een andere wereld. Van waaruit er geen weg meer terug lijkt te zijn. Tot het klaar is en ik weer tot mezelf kom. Dan pas herinner ik me de aan elkaar geritste slaapzakken. Och hemel. Ik sprint er vandoor. Maar ben te laat….. We liggen nog wel naast elkaar, maar ieder in zijn eigen slaapzak geritst…. De muziek heeft het gewonnen van de seks. Hoe is dat mogelijk? Het is een moment waar ik soms nog aan terug kan denken als één van de minst benutte momenten van mijn leven. Of ligt dat anders?

of: In het eerstejaarsuitje rijden we met een bus een weekend naar Dwingeloo. Ik zit achterin te keten met Marian, een van de weinige meisjes uit onze lichting en nog leuk ook. We jutten elkaar zozeer op in grappen, spitsvondigheden en stoeiend aanraken dat zij voordat we uitstappen zegt ‘zullen we vanavond de slaapzakken aan elkaar ritsen?’. Na het eten pakt Ruud, een van onze begeleiders, met een heel zacht gezicht, omringd door nog veel langer haar dan ik, dat nog krult bovendien, in de keuken zijn gitaar en begint te zingen. Hoge en zachte liedjes van Peter Hamill en eigen werk. Ik ben gefascineerd door zijn spel en blijf zitten en luister, en luister en luister misschien wel uren tot ik ineens met een schrik denk ‘O god, ik heb een date, ik moet er onmiddellijk naartoe’. Maar toen waren de slaapzakken alweer losgeritst en lag ze met haar rug naar mij toe te slapen. De muziek had gewonnen van het meisje. 

en ventueel

Scene die gaat over het wildste van alle dingen. Door de geluidsbarriere van het zijn breken. En dan de ruis van de wereld vinden de witte ruis. Improvisatie met thomas jaderlund. Die dwars door alles heen brak. Wildste dat ik ooit gespeeld heb. En dat daarin plotseling dat moment was waarop het net leek alsof ik mijn hoofd door een wolkendek heen stak en in het licht kwam. Totale kalmte in dat wildste. Altijd heb ik een voorliefde voor wilde muziek gehad. Eventueel komen hier ook andere wilde stukken om de hoek. Beuken. Rammen. Dat daar de stilte in zit.

Kan ook zijn dat deze herinneringen aan het wilde vermengen met een actuele ontmoeting met Harry Kunneman. Nu niet meer als promotor maar als mede musicus. Hij heeft en handpan gekocht. En hoe die die op zijn rug heeft. De pet. Het speelplezier.

 

Reacties