16 Hé kijk daar eens! (Biesta 29-9-2021)

Dit artikel gaat echt over 'kunst als intermezzo'. Heel eigen kwaliteit. Hier zien we de kunstenaar op pad en in context. En daar zou meer over kunnen gaan. Als goed werk de ene pool is (ongeveer het uiterste) dan is dit de andere.

Het is woensdag 29 september, de regen klettert tegen de hoog oprijzende ramen van een bijna vol theater Maitland op landgoed de Horst in Driebergen. Docenten, schoolleiders, onderwijskundigen en andere belangstellenden zijn samengekomen voor de boekpresentatie van Wereldgericht onderwijzen- Biesta in de praktijk, een uitgave van NIVOZ. Samen met Anouk Saleming draag ik bij vanuit de kunst. De inhoud van het boek, de interviews en de lezing van Gert Biesta zijn ons ‘materiaal’. Daar maken we met poëzie, muziek, tekeningen en verhaal een aantal muzische reflecties op terug.

Het is letterlijk ‘mooi werk’ om te doen natuurlijk, bijdragen vanuit de kunst. Dat wordt meestal ook zeer gewaardeerd. Toch kan er voor mij ook iets ongemakkelijks aan zitten. Alsof we de versiering zijn, maar niet de taart, het randprogramma en de opluistering maar niet het onderwerp. Ook vandaag staan we drie keer geprogrammeerd: aan het begin, een intermezzo halverwege en een slot. Vooral op de term intermezzo kan ik innerlijk stekelig reageren. Intermezzo? Hoezo intermezzo? Zetten we onszelf en het publiek dan even in de ontspanning en het vertier van een pauzestand? Ik dacht het niet! Wat prikkelt mij nu toch daarin? Dat zou ik toch eens nader kunnen onderzoeken …    

Midden in de gesprekken waar we van terzijde naar luisteren voel ik me ineens rechtstreeks aangesproken. ‘Kunstenaarschap, vakmanschap en burgerschap’ worden door Marc van Osch (docent Nederlands bij OSG Hugo de Groot) genoemd als criteria voor een nieuw profiel van de leraar. Kunstenaarschap!? Dat is ons terrein, daar zijn wij van. Ik spits mijn oren als Marc spreekt over inspiratie, schoonheid van het vakgebied, andere manieren van werken, ‘shining eyes’ en aandacht van de leerlingen. Wat zeg ik straks, op dat podium in dat bewuste intermezzo, vanuit mijn rol ‘als kunstenaar’? Marc spreekt over het kunstenaarschap van de docent. Misschien kan ik iets terugzeggen over het docentschap van de kunstenaar. Dat lijkt me een aardige omdraaiing die wederzijds iets op kan leveren. Zou dat wat Anouk en ik staan te doen vanuit ons kunstenaarschap ook te duiden zijn als een vorm van docentschap? Is dat wat wij bijdragen op te vatten als een pedagogisch moment? Als dat zo zou zijn, is dat een eigen inhoudelijke bijdrage aan de middag en los ik meteen een stukje van mijn intermezzo-probleem op. Een mooie list om in het hoofdprogramma te komen…

Aansluitend luister ik naar de lezing van Gert Biesta die vanuit het al even regenachtige Schotland via het scherm tot ons spreekt. In hoeverre is datgene wat hij over pedagogie zegt ook van toepassing op het werk dat Anouk en ik hier vanuit de kunst bijdragen?     

‘Onderwijs geef je’ zegt Biesta ‘denk aan het mooie woord lesgeven’. Geven is belangrijk om bij stil te staan. Daarmee leidt hij het onderdeel ‘de drie gaven van het onderwijs in’. De woorden gave en gift komen bij onderwijsvernieuwer Fiedrich Fröbel (1782-1852) vandaan die zijn onderwijsmaterialen zag als gift aan kinderen waar ze vrijelijk mee konden spelen. Zo kon in dat vrije spel de eigen gaven van die kinderen zich ontwikkelen.

 Kan ik die drie gaven in verband brengen met onze opvoering vanmiddag, in deze zaal?

 

Iets geven waar niet om is gevraagd.

Biesta stelt dat het in het curriculum belangrijk is dat óók dat wordt gegeven waar niet om wordt gevraagd. Dat wat niet wordt verwacht. Dat wat niet instrumenteel is. Het is als een verjaardagscadeau. Als je al weet wat je krijgt is de verrassing er niet. En juist het onverwachte en andere opent nieuwe ruimte waarin de ontvanger zich tot dat nieuwe kan verhouden.    

In de voorbereiding afgelopen weekend komt Anouk ineens met een tekst over kinderen. Er zit een terugkerend motief in de tekst. De frase ‘er zijn kinderen die….’ wordt telkens gevolgd door poetische beelden van heel verschillende soorten kinderen. Dat spreekt mij aan. Ik zoek een antwoord dat anders is dan ‘erover praten’. Ik ga tekenen: tekeningen van kinderen. Waar haal ik de voorbeelden vandaan? Ik heb nog een verzameling oude Delftsblauwe tegeltjes waar kinderspelen op staan. Die teken ik na in steeds woestere abstractie. Proberen een lichtvoetig en ongeremd dansend karakter te vangen. De beweeglijkheid. Voor de performance bedenken we er nog een wonderlijke muzikale begeleiding bij. De stok op de snaren laten stuiteren en er ergens twee keer een melodie doorheen zingen. Niks anders. Vijf minuten lang alleen maar stuiteren met de stok. Dit werk van tekst, beeld en muziek ontstaat als vanzelf, bijna zo vanzelfsprekend als kinderspel kan ontstaan. We weten niet precies wat we doen, hebben er wel een gevoel van urgentie bij, maar kunnen de afloop niet voorspellen. Past het wel, past het niet? Geen idee. We maken iets waar door de opdrachtgever niet om is gevraagd. Het staat niet op het curriculum van deze middag. Maar we laten het wel horen en zien ook al is de officiële tijd al verstreken. Dit is onze ongevraagde gift aan jullie, het publiek. Ben je bereid het aan te nemen en je door de onverwachtheid te laten verrassen?    

 

Dubbele ‘waarheidsgeving’

De tweede gave gaat over didactiek. Biesta haalt in verband met de vraag wat en hoe over te dragen Kierkegaard aan die zegt: ‘niet alleen de waarheid geven, maar ook de voorwaarden waaronder iets als waarheid kan worden (h)erkend’. Dat gaat dus, als ik dat even toepas op ons, niet alleen over wat Anouk en ik doen, maar ook over de manier waarop. Mogelijk schuilt er iets van waarheid in de woorden, de muziek en de beelden die we brengen. Dat zou mooi zijn. Maar in plaats van kennis overdragen gaat het veel meer om het scheppen van een situatie die tot inzicht en begrip kan leiden. Waarin we ontvankelijk worden voor het (h)erkennen wat ertoe doet.  

We besteden in ons maakproces veel aandacht aan hoe we het uitvoeren. Dat kunnen we in dit verband met een knipoog ‘de didactiek van het werk’ noemen. Repeteren en oefenen op timing en op inzetten. Op hard en zacht, vertragen en versnellen. Keuzes maken voor wel of geen woorden vooraf. Vragen stellemn zoals ‘hoe om te gaan met de beelden en het scherm’? En zelfs het achteraf schrijven van deze onderzoekende tekst hoort bij wat Kierkegaard zegt ‘de voorwaarden waaronder iets als waarheid kan worden (h)erkend’.

Biesta spreekt over de kunst van het richten van de aandacht als een didactisch principe. ‘Hé, kijk daar eens’ roept hij ons via speakers en scherm toe. Die zin vat dat richten van de aandacht goed samen. Ik word me ervan bewust hoezeer dat ‘hé, kijk daar eens’, een kern in mijn werk is. De manier waarop we de aandacht vragen. In het licht stappen het podium op. Klaar zitten en wachten met beginnen tot alle aandacht er is. Stil worden. De lijst van het schilderij. De muur waar het op hangt. De hoogte. Dat is de kunst van het ‘hé, kijk daar eens’. Dat helpt allemaal mee om dat wat ertoe doet als een gave te ontvangen.

Pedagogiek: jezelf gegeven worden

Na curriculum en didactiek gaat de derde gave tenslotte over pedagogiek. Daarin gaat het om het vormende aspect en het als mens in de wereld verschijnen. Of kleiner: ‘het ‘ik’ van de leerling in het spel brengen’. De kern is dat de leraar dat stukje ‘ik’ nooit voor een leerling kan doen. Biesta citeert Böhm met een zin die dat uitdrukt: ‘het ‘ik’ kan niet worden geproduceerd maar is het werk van het zelf’. Wat de leraar kan doen is zo werken dat dat ‘jezelf gegeven worden’ bij de leerling gebeurt.

Hoe zit dat bij ons? Kunnen we het kunstwerk zien als een uitnodiging aan het publiek ‘om zichzelf te worden’? Kan je, als je naar ons werk luistert en kijkt, jezelf cadeau krijgen? Als ik het zo opschrijf klinkt het raar, maar als ik de reacties achteraf hoor, de geraaktheid, de dankbaarheid en de energie denk ik dat er inderdaad zoiets gebeurt. Daarmee draagt ons optreden iets van een pedagogisch momentum in zich.

Het is niet vrijblijvend. En meer nog dan reflectief doet het een beroep op een veel actievere reflexiviteit van de toeschouwer. Zoals kunst dat altijd doet. Daarin is de vrijheid, de volwassen vrijheid, om je er als publiek toe te verhouden aanwezig. En komt ook ons werk uiteindelijk neer op de centrale vraag die telkens terugkeert in het werk van Biesta ‘wat vraagt dit van jou’?        

 Zijn wij nu wél of níet een intermezzo? Toen ik begon met schrijven was ik nog geprikkeld over die term die ik neerbuigend heb weggezet. Maar door drie kernwoorden waar de boekpresentatie aan is opgehangen krijgt het woord intermezzo een belangrijke pedagogische betekenis. Die drie woorden zijn onderbreken, vertragen en ondersteunen (ook wel voeden) verwant met het Engelse Sustenance. Die woorden passen naadloos bij de rol die de kunst vandaag kan vervullen: onderbreken, vertragen en voeden.     

Maar het is ook géén intermezzo in de zin van louter vertier/ ontspanning en alles loslaten maar. Het is geen achtergrond muziek, geen randprogramma, geen versiering maar een van de hoofdlijnen! In dat ter wereld gaan, in samenkomsten zoals deze mag de kunst als vorm van onderbreken, vertragen, steunen en voeden nooit onderbreken.     

Tenslotte nog een opmerking richting Marc over het profiel van de leraar en diens kunstenaarschap. Ik denk dat concreet iets maken nog op dat lijstje kan. Fröbels gaven aan het onderwijs zaten in de hoek van bouwmaterialen. Dat heeft het werkwoord fröbelen opgeleverd, met de onterechte negatieve connotatie alsof dat ‘maar wat doen’ tot niks zou leiden. Dat ‘maar wat doen’ vorm laten krijgen als een werk is waar het ‘kunstenaarschap van de docent’ en ‘het docentschap van de kunstenaar’ bij elkaar komen. Het is vorm geven aan een scheppende impuls van binnen en daarmee in de wereld verschijnen. In wat wij maken vandaag gebruiken we het materiaal dat ons is gegeven, we spelen ermee, met de betekenissen, met tactiliteit en met lichamelijkheid. Als kinderen.

 Bart van Rosmalen

Reacties

Media