10- wat heb je van wie geleerd

Er zijn van die dagen dat ik een groots denkbeeld wil lanceren, een steen wil verleggen of de wereld noodzakelijk wil veranderen. Dan kan ik meegevoerd worden door het epische karakter van een plotseling inzicht. ‘Ahaaa zit het zo!’ Of ik kan volledig overtuigd zijn dat ik het bij het rechte eind heb. ‘Het is gewoon zo. Ik geloof er helemaal in’. Die wetenschap móet dan wel van de daken geschreeuwd worden, ondersteund door tromgeroffel en trompetgeschal. Tadaaa! Maar ik leer steeds opnieuw dat dat niet zomaar kan en dat het een kunst is om niet al te grote beweringen te doen. Want ‘wie is dat dan wel helemaal die die beweringen doet?’ denken de omstanders. ‘Nou ik’! roep ik nog strijdbaar. Maar ik weet dat ze een punt hebben, de omstanders, ik weet dat een hard geroepen eigen gelijk eerder twijfel oproept dan overtuiging. Het werkt gewoon beter om een bron te citeren of een ander aan te wijzen vanwaar het inzicht komt. Als ik weer eens op drift raak met grote uitspraken over van alles en nog wat probeer ik mijzelf de vraag te stellen ‘Wat heb je van wie geleerd’? Dat is een oefening om teveel ‘zenden’ om te draaien naar spreken vanuit ‘ontvangen’. Dat ik dat doe kwam zo:

Met een vergevorderde versie van mijn proefschrift in wording kom ik aan bij mijn promotor Harry Kunneman. De thematiek van ‘de muzen’ in de Griekse mythologie, die de heldendaden van hun tijd bezingen, is in mijn onderzoek een terugkerend motief. Aan de hand van die mythe laat ik zien dat juist dat bezingen van anderen zingeving, zeggingskracht en gedeelde betekenis doen ontstaan. In hoofdstuk twee van dat proefschrift bespreek ik mijn eigen professionele praktijk. Hoe werk ik en uit welke ervaringen put ik allemaal? Daarover komt Harry met een paar kritische zinnen die nooit meer mijn hoofd uit zijn gegaan. ‘Voor iemand die over de muzen schrijft staat er opmerkelijk vaak ‘ik’ in dat praktijkhoofdstuk van jou: ik deed dit. Ik ontdekte dat. Ik was daar. Ik ontmoette die en die’. Harry treft mij scherp en op een gevoelige plek, een achilleshiel misschien wel. Hij heeft natuurlijk helemaal gelijk. Alsof ik blind en doof ben voor mijn eigen betoog van het bezingen van de ander! Harry gaat verder. ‘Je hebt dat niet allemaal van jezelf. Misschien zegt hij het zelfs wel zo kras als ‘je hebt niks van jezelf. Er is altijd iemand die aan jou voorafgaat, iemand van wie je een bepaalde gedachte gekregen hebt, iemand die je iets heeft aangereikt’. En praktisch als hij is vervolgt hij met ‘er is gelukkig een eenvoudige remedie. Dat is de zoek en vervang functie. Zoek alle ikken op in je praktijkhoofdstuk en vervang die door een wij of een met naam te noemen ander: Wat heb je van wie geleerd? Daarmee bezing je precies zoals die door jou zo gewaardeerde muze dat doet de heldendaad van een ander’. Verrassend hoe de zeggingskracht daarmee toeneemt als ik het hoofdstuk herschrijf. Het wordt niet minder, maar meer.

Kunneman rakelt met zijn kritiek een wat weggezakte les op die ik een jaar of tien eerder als eens leerde.  Paul van Tongeren, hoogleraar ethiek Radboud Universiteit verzorgt als gastdocent een middag bij een leergang waar ik mede invulling aan geef. Hij brengt een boekje mee dat een kleine 2000 jaar geleden is geschreven door de Romeinse keizer Marcus Aurelius. Het heeft de titel ‘overpeinzingen’. Als het moment komt dat de keizer iets van zijn wijsheid deelt door te schrijven zou hij zich heel goed voor kunnen laten staan op zijn voortreffelijke kwaliteiten. Daar wordt hij tenslotte alom zeer om gewaardeerd. Maar dat doet hij niet. Hij kiest voor de vraag ‘Wat heb ik van wie geleerd? als basis om de eerste bladzijden van zijn overpeinzingen te schrijven. Een kleine twintig personen passeren de revue te beginnen met zijn overgrootvader Verus van wie hij hoffelijkheid en gelijkmoedigheid leerde. Na zijn vader en moeder volgt zijn opvoeder die hem leerde geen voorkeur te hebben voor Groen of Blauw bij de wagenrennen, of voor de strijders met de lichte of de zware schilden in het strijdperk. Dan komen bekende figuren waar hij in zijn tijd mee werkte. De lessen worden gaandeweg steeds preciezer en bevatten allemaal aanwijzingen voor een juiste houding en gedrag zoals ‘geen vertrouwen te hebben in de praatjes van opscheppers, bedriegers, kwakzalvers, geestenbezweerders en dergelijke lieden, er geen liefhebberijen op na te houden zoals het kweken van kwartels’. De typeringen van de personen van wie hij zijn morele oriëntatie leerde worden steeds levendiger. Zo zien we alle deugden van het goede handelen praktisch naar voren komen in levend beschreven scenes. Nergens staat ‘doe dit of doe dat’ terwijl uit alles duidelijk wordt wat het goede is om te doen. Van Tongeren laat ons de tekst lezen en nodigt ons uit tot navolging door zelf te gaan schrijven. ‘Laat de mensen van wie je iets belangrijks leerde als vanzelf opkomen en blijf in je beschrijving dicht bij hoe je hen handelend voor je ziet’. Het is een intense verkenning deze schrijfoefening. Het raakt door de sterke en soms onvermoede verbindingen met anderen. Via die ander krijgen we veel meer zicht op onze eigen kwaliteiten dan wanneer we rechtstreeks over onszelf zouden moeten spreken.    

 

Vorige week vond de start van de werkplaats muzisch onderzoek 2020-2021 plaats die we vanuit Hogeschool voor de Kunsten organiseren met verschillende partners, waaronder Hogeschool Utrecht, Movisie en Nivoz. In de werkplaats ontstaan door intensief samenwerken met en leren van praktijken van anderen allerlei inzichten. Als rijp fruit hangen ze klaar om geplukt te worden. Maar hoe pak ik ze vast en houd ik ze vast die inzichten? Door losbladige aantekeningen, door een systematische verslaglegging, of juist door het narratief opschrijven van momenten die nog spreken? Op dat moment schiet mij de vraag ‘wat heb je van wie geleerd’ te binnen. Laat ik de inzichten eens koppelen aan diegenen die er hier in de werkplaats of al eerder de ‘aangever’ van zijn. Zou dat ook werken?  De oefening die ik er mee doe ziet er dan ongeveer zo uit:

 

  • Van Manon Ruiters leer ik, overigens al ruim voor de tweedaagse, over ‘opgavegericht werken’. Samen met de mensen met wie je werkt de opgave formuleren, het doel waar je naar op weg bent. Oppassen dat je het middel, dus ‘hoe’ je werkt, niet verwart met het doel!

 

  • Van Peter Rombouts die zowel danser als adviseur is leer ik hoe je van een fysieke ervaring vloeiend in het schrijven van een narratieve reflectie kan komen. ‘Ga in het schrijven verder waar je fysiek gebleven was’ zegt hij. Hij kiest voor voortzetting van de flow in plaats van markeren van een overgang door een cesuur.

 

  • Van Patrick van der Bogt leer ik hoe je met een paar woorden een groot speelveld neer kan zetten om er vervolgens met een eigen bijdrage zelf in te kunnen verschijnen. Hij zegt ‘onderwijs is geen diplomafabriek’ als opmaat voor een introductie over persoonsvorming en socialisatie opwaarderen naast kwalificatie.

 

  • Door een slimme vraag van Pieter Baay leer ik het belang van pendelen tussen praktijkkennis en al bestaande wetenschappelijke kennis. Als ik vertel over het maken van een herbarium (planten plukken, drogen en determineren) als een voorbeeld van praktijkkennis vraagt hij hoe dat zich verhoudt tot de plantenboekjes waar Linnaeus waar alles al in staat.

 

  • Van Daan Andriessen leer ik hoe belangrijk het kan zijn om andere metaforen te gebruiken als hij zegt: ‘we zeggen vaak ‘kennis moet stromen’ alsof kennis zomaar uit de kraan zou komen en ergens heen zou kunnen gaan. De metafoor ‘stromen’ is daarin bepalend. Zeg voor de verandering eens ‘kennis is love’ en kijk wat dat doet’.

 

En zo gaat mijn lijstje nog even verder. Wist ik al deze dingen dan nog niet? Veel weet ik ergens wel, maar het is weggezakt en staat op non-actief. Nu worden mijn sluimerende inzichten door mensen en gebeurtenissen aangeraakt, ze komen tot leven, actueel en relevant en met bloed door de aderen. Dat moedigt me aan om er weer iets mee te doen in de praktijk.

 

De vraag ‘wat heb ik van wie geleerd’ past niet alleen bij een verkenning van goed en deugdzaam leven zoals bij Marcus Aurelius, en bij de beteugeling van te veel ego zoals Kunneman mij daarin bijstuurde in mijn proefschrift, de vraag past ook bij goed werk, bij organiseren, bij manieren van werken, bij samen kennis ontwikkelen en delen. Tenslotte twee observaties bij deze vorm van reflectie:

  • Door telkens de koppeling met een concrete uitspraak of handeling van een persoon te maken worden abstraheren, generaliseren en het modelmatige dat bij kennis ontwikkelen past nog even opgeschort. Dat helpt, mij in ieder geval, tegen een zekere vervreemding die ik kan ervaren als kennis te abstract wordt.
  • De inzichten en lessen zijn door de mens-verbinding bovendien makkelijker te onthouden. Door mij de mens die ermee te maken heeft voor te stellen weet ik als vanzelf weer wat ik kan doen en hoe ik het kan doen.

Ahaaa zit het zo! Dat is de vinding van vandaag die ik wel van de daken zou willen schreeuwen. Daar zou ik de wereld wel mee te lijf willen gaan. Tadaaa!

 

Bart van Rosmalen

 

Reacties