Bezieling en Professionaliteit

Op 27 oktober werd Jan van der Stoep geïnstalleerd als lector bezieling en professionaliteit aan het gelijknamige lectoraat aan de Christelijke Hogeschool Ede. Voor die gelegenheid was aan Bart van Rosmalen gevraagd een rede terug te houden. Dat werd de tekst: een muzisch perspectief op bezieling en professionaliteit die we hieronder weergeven.

Een muzisch perspectief op bezieling en professionaliteit.

Tekst van Bart van Rosmalen in reactie op de rede van Jan van der Stoep ‘spitten en niet moe worden’ ter gelegenheid van de installatie van het lectoraat bezieling en professionaliteit aan de Christelijke Hogeschool Ede.

Bart: Voordat ik iets zeg zal ik een paar minuten cellospelen. In die muzikale ruimte, in die resonans, klinken de woorden van Jan nog even na. Ze dalen nog wat verder in.  

Muziek..

Beste Jan,  

Dank je wel voor de woorden die je net hebt uitgesproken in jouw rede ‘spitten en niet moe te worden’! Je hebt mij gevraagd aansluitend iets terug te zeggen vanuit een humanistisch en muzisch perspectief. Beiden maken jij en ik al een paar jaar deel uit van de onderzoekgroep Normatieve Professionalisering, een initiatief van Harry Kunneman. Woensdag 2 oktober 2019 brengen we met die groep een bundel uit met de titel ‘In Goed Gezelschap’. Onze ontmoeting in die kring is als een voortgaand en rijk gesprek. Daar voegen we vandaag ter gelegenheid van de installatie van jou als lector in het lectoraat bezieling en professionaliteit een bladzijde aan toe. Voor die uitnodiging dank ik je zeer.  

Een muzisch perspectief op bezieling en professionaliteit

De achtergrond van waaruit ik spreek is die van de kunst. Ik ben cellist en theatermaker zoals dat heet ‘van origine’. Ik ben erin opgeleid en heb er professioneel in gewerkt. Van daaruit ben ik na een periode muziektheater bij Orkater veel met organisaties gaan werken. Vaak draait het in mijn werk om maken en makerschap aanwakkeren bij de mensen met wie ik werk. Tegenkracht en verbeelding aanmoedigen tegen systeem en vastzittende gewoonten. Op enig moment ben ik op zoek gegaan naar hoe de werking daarvan te duiden. Ik wilde liever niet over kunst praten (te high brow en te veel voorbehouden aan de kunstenaar). Ik zocht een ingang die van ons allemaal is. Zo kwam ik bij het verhaal van de muzen in de Griekse mythologie. De oorsprong van de muzen is dat ze er kwamen om de heldendaden van de goden te bezingen. Ze worden van oudsher met inspiratie en met bezieling in verband gebracht. De eerste muze was adem (heel letterlijk van inspi-rare- ademen). Toen kwamen er drie: (Mneme) herinnering, (Melete) meditatie en (Aoede) lied. Later werden het er negen die heel verschillende terreinen van kunsten en wetenschappen vertegenwoordigden. Ik raakte gegrepen door de gedachte dat de werking van het ‘muzische’ ons ook nu kan inspireren in het realiseren van Goed Werk. Daar ben ik op gepromoveerd bij Harry Kunneman en Ruud Kaulingfreks bij de Universiteit voor Humanistiek: Muzische Professionalisering- publieke waarden in professioneel handelen.

Vanuit een muzische perspectief op bezieling en professionaliteit zal ik mij verhouden tot de vijf momenten die jij in jouw rede ‘spitten zonder moe te worden’ aandraagt. Achtereenvolgens zeg ik iets over:

1- vakmanschap en vervoering, 2-ontwerpen in  diversiteit, 3- de kritische muze 4- horizon, taal en hoop. En 5- tenslotte de liefde.    

  • Vakmanschap en vervoering

In jouw eerste moment over vakmanschap zet je het denken van de reformatoren en dat van de humanist en socioloog Richard Sennett naast elkaar. Daarmee laat je belangrijke kwaliteiten van werk oplichten die doorgaans buiten beeld blijven. Aan het eind van die eerste verkenning concludeer je. “Veel mensen, of ze nu gelovig zijn of niet, ervaren in het werk dat ze verrichten iets van een roeping. Ze worden aangespoord door een hogere macht of door een andere instantie om iets te ondernemen, zien een zekere doelgerichtheid in hun leven of zetten zich in voor het publieke belang.”

Centraal in je eerste betoog staat dat werk betekenisvol is ‘in zichzelf’ en dat opgaan in het werk het humane verdiept! Als een concrete praktische verkenning van dat motief moet ik denken aan het stukje dat ik net speelde. Als ik dat begin te spelen kom ik er stap voor stap langzaam in. Gaandeweg is het zelfs alsof het stukje mij ergens heen voert waarvan ik nog niet wist dat we erheen gingen. Op het moment dat ik er ‘in’ ben en dus opga in het werk valt alles weg en ben ik niet ‘aan’ maar ’in’ het werk. Ik heb dat niet allemaal zelf in de hand. Het is groter dan ik. Voor mij is het een groot woord om dat heilig te noemen. Maar het voelt wel als ‘geroepen worden’. En ook als transcendent in die zin dat ik de gebruikelijke nauwe grenzen van mijn ego-bewustzijn even overstijg. Ik word ruimer. Ik ben op dat moment niet bezig met ‘is dit leuk’ ‘wat vinden ze ervan’ en ‘doe ik het wel goed’? Ik ben dienstbaar en toegewijd aan het zo goed mogelijk spelen en ruimte maken tussen ons in. Het voelt als bezieling toelaten. Iets daarvan speelt mee op al die momenten van ‘opgaan in’ goed vakwerk. 

Ook in de klassieke aanroep van de dichter: het  ‘o muze’ zit dat. Help mij muze, sta mij bij. Kan ik even groter zijn en meer dan gewoon? Wat ik spannend vind is dat daar dus ook de vervoering bij komt kijken. En zelfs iets van extase in de zin van tijdelijk buiten je beperkte zelf zijn zoals Gadamer dat aan de hand van opgaan in het spel zo mooi beschrijft: de geest krijgen. Graag breng ik in relatie tot vakmanschap en bezieling het begrip vervoering mee.

Ooit vertelde jij Jan, dat je soms op zaterdag de natuur in trekt om wilgen te knotten. En je liet een foto zien van het resultaat. Dat beeld komt ineens boven nu ik dit verhaal aan het schrijven ben. Hoe je daar heel precies bezig bent, erin opgaat en ondertussen ‘meegevoerd’ wordt in iets groters dan jijzelf. 

  • Ontwerpen in diversiteit

De tweede vraag die je aangaat is hoe we nu werkelijk kunnen samenwerken vanuit heel verschillende achtergronden en professies? Je laat zien hoe het idee van soevereiniteit in eigen kring in kringen van de reformatorische wijsbegeerte een nadere uitwerking gekregen heeft in wat de normatieve praktijkbenadering wordt genoemd.

Op de Christelijke Hogeschool Ede bouwen jullie op deze benadering voort door in dialoog met collega’s op zoek te gaan naar grondwoorden of kernwaarden die typerend zijn voor de verschillende professies waartoe jullie studenten opleiden. En dat doen jullie om zoals jij zegt ‘de ziel van een professie op het spoor te komen’. Dat begrip spreekt mij zeer aan. In de eerste plaats omdat de ziel van een professie als vanzelf een aantal diversiteitsgrenzen overschrijdt: als ik een muzikant uit Afrika ontmoet of van waar dan ook, dan zijn we musici. Dat is voor schoenmakers al net zo. En voor wiskundigen en noem elk ander vak maar op precies hetzelfde! Vanuit onze professie stappen we zo over achtergronden en culturele verschillen heen. 

Maar hoe doe je dat dan bij de samenkomst van allerlei soorten professies? Hoe werken we dan samen?

Je schetst met Sennett een aantal voorwaarden voor samenwerking in diversiteit. Voor goed samenwerken is afstemming belangrijk. En oefenen en repeteren om op elkaar ingespeeld te raken, een gemeenschappelijk ritme te vinden. Zowel in de huid van de ander kunnen kruipen als een tegenover kunnen vormen voor die ander. En met Pascal zeg je dat erkenning van de verschillende taken en sferen waarin mensen kunnen excelleren belangrijk is voor een goede coöperatie.

Een fascinerend aspect van de Muzen ten aanzien van diversiteit is dat ze alle negen heel verschillende gebieden hebben waar ze van zijn: niet alleen kunsten, maar ook wetenschappen. Van geschiedenis tot mime, van filosofie tot sterrenkunde, van minnedicht tot wiskunde. En nu zeggen die oude verhalen: als je er één hebt van de muzen dan heb je ze allemaal. Ze zijn allemaal verschillend maar delen één ziel. Ik kan niet precies uitleggen hoe dat zit, want ik blijf er ook zelf maar op broeden hoe dat toch mogelijk is…. Maar ze doen kennelijk iets in dat ‘bezingen’ en de publieke opvoering van hun werk dat zowel recht doet aan het onderscheidende als aan het verbindende.  

Dat die muzen op die manier samen bezig zijn brengt mij tot de gedachte dat omgaan met diversiteit misschien niet of niet alleen een opgave tot gedragsverandering is in de trant van erkenning/ empathie/ respect en ruimte voor de ander, maar mogelijk ook een ontwerpopgave. Iets wat we in de vorm kunnen zoeken, in de manieren waarop we werken. Zo versta ik ook dat deel van je lectoraatsvraag waarin je op zoek gaat naar ‘vormen op de werkvloer’.

En wat mij betreft is vanmiddag daar een concreet voorbeeld van. Mijn stem komt uit een andere traditie. Maar ik sta wel op het programma. Ik zit dus in het ontwerp J. Dat doen jullie dus kennelijk ‘op deze vloer’(!) en dat spreekt mij in dubbel opzicht aan. 1- Mooi dat dat zo werkt dat ruimte maken in het ontwerp voor andere stemmen en 2- ik voel mij aangesproken en uitgenodigd om zo goed als ik nu kan iets in te brengen. Graag doe ik mee met het ontwikkelen en in de praktijk brengen van nieuwe ontwerpen in samenwerken in toenemende diversiteit.

  • De kritische muze

En dan naar het kwaad? Hoe kunnen professionals onderscheid maken tussen werk dat goed en heilzaam is en werk dat te wensen over laat of zelfs verkeerd?

Ooit liet je in een van onze bijeenkomsten het nummer hardwired van de metalband Metallica horen. Nog steeds verrassend dat je daarmee kwam! Horen en zien vergaan je bij deze explosieve muziek die verwijst naar wat er mis is in de wereld. Een aanklacht, een oproep.

Als we eerlijk naar onszelf kijken, zo citeer je Blaise Pascal (1623-1662), dan komen zelfs onze mooiste en meest christelijke daden voort uit begeerte en zelfzucht. We willen er een goede reputatie mee opbouwen bij anderen. Enerzijds is de mens een groots wezen, is de mens aangelegd om het goede te doen, anderzijds weten mensen ook dat ze gevallen zijn, dat ze niet in staat zijn om zich ook echt aan het goede toe te wijden. Goed werk staat daarom niet alleen tegenover ‘slecht’ werk, werk dat onder de maat is en niet aan de kwaliteitscriteria voldoet, het staat ook tegenover werk dat ‘kwaad’ is, verrichtingen van mensen die voortkomen uit verkeerde motieven, verrichtingen die dood en verderf in de wereld brengen en waarin we onszelf of anderen tot slaaf maken.

Telkens ging ik terug naar de passages die je schrijft over het kwaad in jouw tekst. En ik worstelde er mee. IK wil je mijn worsteling kort voorleggen:  

Ja zeg ik volop om de strijd tegen onrecht en zinloosheid te voeren. Graag sta ik mee op de bres. Met alles wat ik heb. En ik ben geraakt door het engagement en de daadkracht waarmee jullie met de partners Woord en Daad en Lelie zorggroep misstanden en leed in de wereld daadwerkelijk tegemoet treden. Laten we dat vooral doen.

Maar het oordelend onderscheid tussen goed, slecht en kwaad werk ligt voor mij moeilijker.  

Het boek de ambachtsman van Richard Sennett dat jij citeert begint met een scene waarin de dan nog jonge Sennett zijn leermeester Hannah Arendt tegenkomt op straat. Zij is bezorgd. Dat vaklui opgaan in het werk heeft ook een andere kant. Want zegt ze, ze weten niet wat ze doen. De makers van de technologie van de atoombom waren uitstekende vaklui. Maar er is een politiek nodig die boven dat vakwerk staat om de weg in het goede en kwade te wijzen. 

Aan het eind van zijn boek over de ambachtelijkheid komt Sennett op deze ontmoeting met Arendt terug . De vakman moet zijn werk dus van tijd tot tijd onderbreken voor bespiegelende momenten tussendoor zegt hij. Maar mijn vraag is: hoe weet die vakman dan waarop te bespiegelen? Hoe maakt ie de juiste keuzes tussen goed en kwaad? 

Ik worstel zelf met die vraag. Ik ben samen met Manon Ruijters en een aantal anderen mede- initiatiefnemer van een landelijk netwerk dat de Goed Werk Expeditie heet. En ik ben verrast door hoe snel ik zelf daarin de gedachte krijg dat ik nu dus weet wat goed is. En dat ‘de anderen’ die we in onze werkgroepen en leerkringen halen dat nog niet of maar beperkt zouden weten. Maar waar haal ik die zekerheid eigenlijk vandaan? Wat maakt dat ik dat zou kunnen zeggen? Wat brengt mij in die positie?

Ik moet ook denken aan Johan Huizinga die aan het eind van zijn prachtige boek over de spelende mens, de Homo Ludens, zegt dat spel op zichzelf niet goed is maar ook fout kan zijn. En dat uiteindelijk een zedelijk geweten moet oordelen. Maar hoe dan…? Dat staat er niet bij.

Er is een heel debat tussen twee titanen in de filosofie Gadamer en Habermas. Gadamer zegt eenvoudig voorgesteld dat het verstaan (en de manier waarop betekenis ontstaat) allemaal interpretatie op interpretatie en verstaan in context is. Je kán geen absolute positie vinden van waaruit een objectieve waarheid te formuleren is. Habermas zegt dat er zoveel verborgen mechanismes van macht en corruptie werkzaam zijn dat er ‘maatschappijkritiek’ nodig is. Dat je er juist af en toe uit moet stappen en kritisch zijn. Dat debat is nooit opgelost.

En de muze? Doet die hierin iets? De muze doet iets door ‘publiek te maken’, ze brengen wat ze doen en waar ze het over hebben in de openbaarheid. Muzen zijn niet bezig met goed of fout maar met bezingen wat er is. Dat zichtbaar maken. Jouw andere lectoraat Jan komt daarbij wat mij betreft om de hoek kijken: journalistiek en communicatie. Een vitale functie die in zekere zin opgevat kan worden als een muzische functie is. Door kritisch te bezingen wat er is. Zichtbaar maken. In het licht zetten. Daar vragen bij zetten. Maar niet zelf een oordeel vellen.

En dat vind ik dus soms lastig aan het begrip ‘goed werk’. Dat het mij zonder dat ik dat wil of kan plaatst in de positie van het beter weten. Iets zeggen over Goed Werk roept als vanzelf op dat er ook slecht werk zou zijn. Die dichotomie vind ik lastig.

Ik moet in dit verband denken aan een oud en jullie bekend zinnetje: ‘en hij zag dat het goed was’. De schepper stond aan het eind van zo’n dag scheppen niet in dubbio. Hij had die dichotomie niet. Was het wel goed? Had het ook fout kunnen gaan? En was het ook vandaag gelukkig weer goed afgelopen? Nee dit zinnetje ‘hij zag dat het goed was’, zoals ik het versta, is een muzisch zinnetje: zien wat er is, in het licht brengen, openbaar maken, zichtbaar maken.

  • Horizon, taal en hoop

Hoe mooi neem je ons mee Jan in de hoop die in beweging zet en aanzet tot actie. Voor ons gesprek vandaag vanuit verschillende tradities kies ik de woorden waarin je zegt:

‘Ik besef dat de verwachting van een nieuwe hemel en een nieuw aarde het christendom de afgelopen twee eeuwen behoorlijk wat kritiek heeft opgeleverd. Het is in het bijzonder op dit punt dat het christelijk geloof, hoeveel verwantschap er verder ook is, op gespannen voet staat met het kritisch humanisme van Harry Kunneman waarin transcendentie nadrukkelijk een horizontale invulling krijgt’.

Hoe zit dat nu met die verticale transcendentie iets dat boven jou, mij en ons uitgaat wat we God kunnen noemen versus horizontale transcendentie waarbij de verbindingen vooral tussen mensen onderling zouden spelen?

Daar ging ik nog even in spitten. Namelijk door Harry Kunneman zelf nog even op te bellen: ‘hoe zit dat nu met dat begrip horizontaal’? En zo kwam ik er achter dat je het woord horizontaal ook kan lezen en zeggen als twee woorden: horizon taal. De horizon die wenkt en roept, een belofte inhoudt en hoop geeft. Zonder dat je precies weet hoe het daar is en zal zijn. Een vermoeden, een verlangen. Een sterke impuls in ieder geval om in beweging te komen.

En ik moet denken aan het werk van Alisdair MacIntyre (de Schotse politiek filosoof). Hij zoekt een alternatief voor de mens die zichzelf ontwikkelt in de richting van het beeld van God zoals Aristoteles dat beschreven heeft. En hij komt op de proppen met de narrative quest. Een mensenleven als een ‘verhalende queeste’. Je bent op weg. Met een duidelijke richting en gedrevenheid. Naar een doel dat groter is dan jezelf. Maar dat je nooit helemaal te pakken krijgt. Hij vergelijkt het met middeleeuwse ridders die op pad gingen om zoiets als de heilige graal te zoeken. En dat de tocht onderweg zin krijgt door de betekenis die ontstaat in wat de mens doet. Maar telkens gedreven door het wenkende perspectief.  .

En toen dacht ik: die tegenstelling is in deze uitleg van horizon taal en verticaal misschien minder groot dan we dachten….

Ook muzen situeer ik in dat wenkende perspectief. Muzen voegen daar de verbeelding aan toe. Durven dromen. Nooit de werkelijkheid zelf alleen, maar ook hoe het zou kunnen zijn…. In een wereld waarin de feiten ons hard naar de afgrond duwen is er verbeelding nodig om andere toekomsten te kunnen dromen.  

Dat is geloof ik ook wat jij doet Jan: verhaal vertellen, verhaal maken. Zoals vandaag over het nieuwe lectoraat ‘bezieling en professionaliteit’. Graag draag ik in het wenkende perspectief dat je oproept verder bij.

liefde

En tenslotte komt alles samen in jouw vijfde punt: de liefde. Daar zal ik niet over spreken. Die zal ik spelen en bezingen.

Muziek….

Bart van Rosmalen

Dr. Bart Van Rosmalen, van origine cellist en theaterregisseur en destijds verbonden aan Orkater, is sinds 2014 Lector Kunst en Professionalisering bij HKU in samenwerking met de Baak centrum voor leiderschap en ondernemerschap. In die rol geeft hij leiding aan het onderzoekprogramma Muzische Professionalisering gericht op docenten, opleiders en trainers die vanuit een muzische en kunstzinnige invalshoek willen bijdragen aan onderwijsvernieuwing en organisatieverandering van onderwijsorganisaties. In 2016 promoveerde van Rosmalen op het proefschrift Muzische Professionalisering- Publieke Waarden in Professioneel Handelen bij de Universiteit van Humanistiek.