Opdracht Artlab 27 november

Voorbereiding Artlab 27 november | Makerschap

Muzische professionalisering

 

Beste Bart,

 

Hierbij mijn bevindingen over hoofdstuk 1 van jouw stuk over muzische professionalisering. Ik vond het een interessant stuk, dat ik soms met plezier
en soms met enige verwondering heb gelezen. Daarover later meer.
Laat ik eerst de vragen beantwoorden.

 De eerst vraag die je aan ons stelt is volgens mij meer dat je vraagt wat je ons duidelijk wilt maken met je tekst. Wat je ons wilt vertellen. Daarop geef ik als antwoord, dat je het mechanisme van de Muzen gebruikt om professionele tegenkracht te geven aan de segmenterende maatschappij waar de verbindende normen en waarden verdwijnen.

 

Daarin gebruik je een aantal centrale begrippen:

Het Tristanmoment: Het moment waarop jouw leraar voor jou het stuk van Bartók “vertelde” door het in de vrije ruimte, het hier en het nu, te spelen en mee te zingen, waardoor je het begreep als nooit tevoren.

Tegenkracht: Het tegengeluid dat je probeert te geven tegen, een verandering probeert te bewerkstelligen in een individualiserende wereld van onder andere professionals, waar gezamenlijke normen en waarden steeds verder vervagen en verdwijnen en er geen verbindingen meer tot stand komen door gebruik te maken van de universele taal van de muzen.

Values: de waarden, normen en betekenis die verloren gaan in een individualiserende wereld, waardoor er steeds minder verbindingen tot stand komen.

Muzisch perspectief: vanuit de muzische distantie ruimte creëren om nieuwe verbindingen aan te gaan.

Er is echter een passage in jouw stuk dat tegen mijn kunstfilosofisch gevoel in gaat. Dat is wanneer je het volgende schrijft: “…de werking van mijn werk is belangrijker dan het werkstuk.”

Graag wil ik dit verduidelijken. Ik meen dat je hier zegt dat de reactie van de beschouwer belangrijker is dan het stuk zelf. Als voorbeeld geef je het Tristanmoment. Hiermee geeft je alleen Tristan een podium. Daarmee doe je de kunstenaar, de bedenker van het stuk onrecht aan. Zonder de inspanningen van Bartók had Tristan met jou dat moment niet kunnen delen. Had hij niets om te spelen gehad. Tristan is niet de maker, Bartók is dat. Tristan is iemand die het stuk de fysieke wereld in brengt. Dat daar dan een werking van uit gaat die je bij de tegenkracht gebruikt, snap ik, maar het blijft een interpretatie van de idee van Bartók. Het is juist zijn expressie geweest van de idee die het stuk heeft doen ontstaan. Ik verwijs hier naar de Croce en Collingwood-theorie: Kunst is de zelfexpressie van de kunstenaar. (A.A. van den Braembussche, 1994). Hierin wordt gesteld dat kunst een expressie is van intuïtie. Hoe sterk behoort het kunstwerk dan aan de eigenaar van de idee? Hoe onbegrijpelijk is het dan dat men daar overheen stapt?

Als zelfs de uiting in de waarneembare werkelijkheid al een vertaalslag is van de intuïtie, hoe ver staat de Muzische vertaalslag daar dan vanaf?

Ik begrijp dat je de muzen gebruikt om een universele vertaalslag te maken om het werk van professionals in de openbaarheid te krijgen ten einde deze professionals nieuwe verbindingen aan te laten gaan, maar om dan de muzen als makers aan te duiden, gaat mij wat ver. Waren de Goden niet de makers? En zijn de muzen niet het medium?

Bovenstaande doet niets af aan het idee dat er achter zit. Een expressief mechanisme/medium om nieuwe verbindingen te leggen, door mensen uit hun protocol te trekken. Tenzij ik van jouw stuk niets begrepen heb, maar dan ben ik benieuwd naar de juiste versie.

 

Met vriendelijke groet,

John Takken

MKE1

 

 

Reacties

  • Simon Wienke

    Hallo John,

    De goden zijn inderdaad niet de makers. Het zijnde muzen die hun daden bezingen en daarmee scheppend, als makers, bezig zijn.

  • John Takken

    Hoi Simon,

    Maar wie vind jij dan de maker? Bartok of Tristan?

    Groetjes
    John