Een oefening in zien - de ecologische wending

Een zomeravond. De eerste festivaldag besluit met een verkenning van 'de ecologische wending'. Ik voel me van tevoren een 'groentje' temidden van mensen die veel meer kennis en ervaring hebben op dit thema. Hoe gaat dat lopen? Verrassend verwelkomend en geheel anders dan ik had kunnen bedenken. Nieuwe inzichten worden me gegeven voor duurzaamheidsonderwijs.

Haar ogen zijn gesloten en ik begeleid haar door de tuin. Ik probeer zo min mogelijk fysiek contact te maken en weinig woorden te gebruiken. Ze houdt halt bij plekken waar ik aan voorbij ga. Ze omarmt wat ik slechts als obstakel zag. Zij laat zich strelen door takken en stengels die ik wegduw. Haar omgang met het groen en de objecten is intenser dan mijne. Ik voel me blind en afgesneden, terwijl ik alles kan zien, alles slechts ‘bezie’. Ik verlang ernaar om weer te zien met een blik die de kwaliteit van de dingen opent in het zien, een synesthetische ervaring waarin raken, horen, proeven, ruiken, zien en bewegen verstrengeld zijn.

We starten de avond genaamd 'De ecologische wending' buiten bij een vuur waar Anke Jongejan, Marinda Verhoeven en Thieu Besselink ons welkom heten. Maar niet alleen ons. Ook alle tegenstemmen en oordelen worden welkom geheten. Alle mensen die ons voorgingen. Alle pijn en verlies. Het is een ritueel waarin alles geïncludeerd lijkt te worden. ‘Is er wel zoveel ruimte?’ denk ik. Ja, alles past en niets lijkt teveel. Alles wordt welkom geheten zo rond het vuur. Ook ik voel me ruimer worden zonder overspoeld te raken. Het kweekt een 'zijnskwaliteit' van ruimtelijkheid en ontvankelijkheid. Soms schiet ik in de lach als ook gedachten als ‘Het gaat toch niet lukken’ ook welkom geheten worden. Het lijkt alsof de voorwoordelijke laag van ons denken in het licht komt en met open armen wordt ontvangen in plaats van dat de angsten en vervormingen als verstekeling aan boord sluipen van deze zomerse avond bij de Metaal Kathedraal. Wat een bijzonder ritueel. Een kleine initiatie. De meest inclusieve manier van een begin maken die ik heb meegemaakt.

Ik moet denken aan een moment uit mijn jeugd waarin ik met mijn familie in Gerlos ben, een plaatsje in Oostenrijk. Het is zomervakantie en vanuit de auto zijn de dalen tussen de bergen prachtig. Een klein koud klaterend beekje en groene weides doorsneden door naaldbomen. ’s Avonds verlaten we huilend van de slappe lach met zijn vieren een restaurantje. De absurditeit van enorme schnitzels die we ieder geserveerd kregen had op onze lachspieren gewerkt en in de gezelligheid van een klein gezinnetje ontstond er een feedbackloop van lachsalvo’s waar we letterlijk van moesten bijkomen. Het is een van de meest gelukkige momenten die ik me kan herinneren. Jaren later, in de Juliaanse Alpen in Slovenië, komt er een hertje uit het woud achter mij aan gelopen bij een wandeling. Het laat zich aaien.

We zitten boven in de Metaal Kathedraal. Twee grote kringen van mensen die even schrijven. Waar wil je voor gaan staan? Wat heb je te adresseren vanavond? Ik voel me een leek in ecologisch opzicht. Hoeveel weet ik er nou werkelijk van? Thuis heb ik vijftig planten en in mijn tuintje doe ik halfslachtige pogingen tot meer bloemen voor insecten. Met mijn minituintjes van de Albert Heijn wil het niet echt vlotten. Een zonnebloemspriet die enthousiast ontsproot, plantte ik in de tuin en is vervolgens door slakken opgegeten. Nu heb ik een set met moestuinzaden, maar geen stukje grond buiten slakkenbereik of een kleine kas waarin ik deze kan poten. En als ik van de zomer weer een maand met de trein op pad ben dan ben ik er niet om een volwassen rol als kweker te kunnen bestieren.

Bij verschillende programma’s in de Hogeschool Utrecht heb ik ervaring met onderwijs rondom duurzaamheidsvraagstukken. De drie P’s van ‘People, Planet en Profit’, de ‘Donut Economie’ of de ‘Sustainable Development Goals’ van de Verenigde Naties, ze dienen dan om te richten of in een samenhang te brengen wat studenten in de wereld helpen zetten. Maar soms zijn het alleen maar papieren modellen. De zintuiglijke ervaring opzoeken, zoals ik op deze maandagavond met ogen dicht door het groen werd geleid, dat is niet vanzelfsprekend. Volgens mij is dat omdat daarvoor het spreken even moet zwijgen en vanuit het woordenloze iets mag oprijzen wat niet direct in een betekenisvol geheel te plaatsen is. Docenten praten graag. En woorden brengen je maar tot de rand van de ervaring.

Nu denk ik aan die week dat we onze minor ‘Smart Sustainable Cities’ gingen overdragen aan universiteiten in Vietnam. Op een snikhete middag in Hanoi loop ik in te warme formele kleding over een campus. Overal jonge mensen die een taal spreken die ik niet kan verstaan. Ik zoek lokale studenten die mij iets kunnen vertellen over hun informele studiegroepjes die ik op het spoor ben gekomen in de literatuur. De Vietnamese collega’s hebben we ondertussen de smogvolle straat op gestuurd om stadsbewoners te interviewen. Ik voel dat ik in een andere wereld ben, een wereld met een eigen zinvolle samenhang, maar eentje die grotendeels versluierd is voor mij. Toch zoek ik iets ‘inheems’ wat ik kan verbinden met ons Europese verhaal over duurzaamheidsonderwijs. Kan ik twee jonge Vietnamezen van deze universiteit voor de camera krijgen? Een jonge dame wil voor mij tolken en vraagt namens mij aan twee jonge heren om iets te zeggen over hun studiegroepjes. Mijn opname hiervan schotel ik voor aan mijn Vietnamese collega’s om in kleine groepjes te bekijken en te bediscussiëren. Wat ik probeer is om een gesprek te ensceneren tussen Vietnamese studenten en docenten. Een gesprek waarvan de inhoud mij zal ontgaan. Daarvoor ben ik niet inheems genoeg, maar ik kan me wel laten leiden door ingewijden om te wijzen op iets wat mogelijk van inheemse waarde is.

Terug naar de Metaal Kathedraal. Sommigen uit mijn schrijfkring situeren hun ‘ecologische’ vraag binnen hun dagelijkse handelen en de privésfeer. Soms is de toon zoekend, soms verzuchtend, soms activistisch. Het is allemaal welkom. Ieder stapt op eigen wijze in lijkt het. We verklaren onszelf en zetten elk een bordje met onze vraagstelling neer als ware het een postvakje. Graag leg ik uit op welk spoor ik deze avond zit. Mijn vraagstelling luidt:

‘Hogeschool zoekt ecologische wendbaarheid: Blijft er rouwtijd mogelijk in een hackathon?’

Vlak voor de pandemie nam in korte tijd de belangstelling toe voor zogenaamd Challenge Based Education. Groepen studenten uit allerlei richten zoeken in korte tijd oplossingen voor relevante uitdagingen. Dat gebeurt in een ‘challenge’ of een ‘hackathon’. De Utrecht Challenge Alliantie, een samenwerking tussen mbo, hbo en universiteit in Utrecht, programmeert elk jaar minimaal twee ‘challenges’. De ene keer is duurzaamheid het thema (Bijvoorbeeld: ‘The Sustainable Campus Challenge’), de andere keer gezondheid (‘Healthy Urban Living’). Je kan het ook zien als een vorm van school maken. School maken binnen pogingen om stad te maken rondom spannende thema’s. Een vorm van school maken, enscenering van onderwijs zo je wilt, die ruimte en tijd claimt in het logistieke weefsel van geprogrammeerd onderwijs van talloze opleidingen en meerdere instellingen. Op zich is het een indrukwekkende prestatie om temidden van het ecosysteem van lopend onderwijs een gaatje te vinden voor studenten om even iets anders te doen, iets ongebruikelijk wat wel van maatschappelijke waarde is. Je moet behoorlijk 'inheems' zijn in de budgettaire en beleidsmatige dynamiek van de instellingen, het onderwijskundig discours en het denken over duurzaamheid en maatschappelijke kwesties om iets nieuws met een eigen smoel neer te zetten in dit systeem.

Ik heb er bewondering voor. En ik help graag om ruimte te creëren in dat discours en om handzame manieren van werken aan te reiken. De doelen gaan me aan het hart. Maar er is ook iets wat me steekt. En dat is niet eens zozeer de ‘maakbaarheidsgedachte’ en de ‘can-do-mentaliteit’ die private innovatieve initiatieven zo kenmerkt. Ondanks het feit dat men deze gelijkstelt met ‘leerprocessen’ en dat men ‘leerprocessen’ gelijkstelt met de kern van onderwijs, valt daar nog vrij makkelijk van alles tegenin te brengen of aan te nuanceren. Waar het voor mij moeilijker wordt en waarin ik ook collega’s zich teveel zie opzwepen is vooral de ruimte die aandacht voor duurzaamheidsuitdagingen mag krijgen, de ruimte voor over opleidingen heen uitreiken en elkaars verschillen benutten. Die ruimte beperkt zich in een challenge telkens tot een week of enkele dagdelen binnen een maand. Het is de energie van een ‘pressure-cooker’ waar ik wel eens iets tegenin wil brengen.

Dag in dag uit lees ik over klimaatuitdagingen, over teloorgang van biodiversiteit en hoe de mens zijn industriële, laat-kapitalistische ecosysteem andere systemen laat overwoekeren. Jonge mensen met klimaatdepressie of met een activisme-burn-out of die de oogkleppen opzetten, omdat ze het ook niet goed weten. Ik koop een klein zakje met ‘bloemenmix’, kleine zaadjes die je van je af kan strooien op allerlei plekken om onder andere de wilde bij te helpen. Ik moet glimlachen van de ‘visdeurbel’ in de sluis van de Bemuurde Weerd hier in Utrecht. Er zijn mensen die een seintje geven als zij op onderwatercamera’s een vis zien die door de sluis wil. Tijdens een autorit naar Den Haag in maart herinner ik me weer waarom ik de auto mijdt: vanaf de snelwegen in en om de Randstad krijg je een prachtig uitzicht op enorme distributiepanden die het landschap ontsieren. We hebben deze rivierdelta die ons land is zo ingericht dat het in niets meer lijkt op wat het eigenlijk is: een rivierdelta met moerassen, poelen en spannende stukjes natuur. Afbrekende stukken landijs en regenwoud dat in vlammen opgaat voor palmolie of land voor runderen laat ik nog maar even buiten beschouwing. Er is geen ruimte voor. Want ik weet niet hoe te rouwen hierom. Het is tweeëneenhalf jaar geleden dat mijn moeder overleed en pas vorige week lukte het me om bij haar uitstrooiplek iets te doen waarmee ik gevoeld afscheid kon nemen van haar.

Het woord 'rouw' is wat me treft als het tijdens het begin van de avond bij het vuur buiten wordt gezegd. Voorheen associeerde ik rouwen met berusting en opgeven. Maar vanavond word ik uitgenodigd om te rouwen om wat we verliezen. Want we verliezen een hoop. Iemand herinnert me eraan dat er in het leven ook altijd iets teloorgaat, plaatsmaakt voor wat anders, zich door verval transformeert tot voeding voor iets nieuws. Rouw is de acceptatie van iets wat ecologisch gezien heel logisch is. Er komt beweging in mijn geest door deze ervaring en dit woord. Wat is rouw? Wat vraagt rouw? Hoe rouw je? Wat doet rouw in het werk dat over spannende uitdagingen gaat? Wat is de plek van rouw in een hackathon? Welke ruimte is daar voor een rouwproces? Zo kom ik tot mijn vraagstelling.

In briefvorm krijg ik deze avond in mijn ‘postvakje’ aanwijzingen hoe rouw een plek te geven in ‘up-tempo’ onderwijs. Misschien is het een ogenschijnlijke tegenstelling: rouw is vertraging en een hackathon is versnelling. Maar laat rouw zich wel plannen en sturen? Of overvalt het je? Heeft rouw niet een autonomere aard? Lijkt het misschien niet op de ongrijpbare diepte waaruit een artistieke impuls kan rijzen? Als de rouw plaatsvindt in de relatie tussen onszelf als organisme en de ecologie waar wij deel van uitmaken, vraagt rouw dan niet om heel ruimtelijk te worden zodat die ecologie er helemaal kan zijn in onze aandacht? Kunnen gesloten ogen dan wel bewerkstelligen wat een objectiverende blik op afstand houdt? Wat kijk ik in de ogen als ik rouw? Wat laat ik sterven van mijzelf als ik rouw? Het is een reeks vragen die naar boven komt door de correspondentie met andere deelnemers. We kunnen (werk)vormen bedenken die we met anderen kunnen uitproberen. We kunnen principes formuleren waarvandaan we kunnen terugduwen op het onderwijssysteem.

De ecologische wending klopt ook aan bij mijn makerschap. De vraag ‘Waar ben ik de maker van?’ komt even op zijn kop te staan: ‘Waar ben ik de compost van?’ En zo opent de vraag naar rouw een ruimte voor een nieuwe verhouding tot waarvoor we iets kunnen vormgeven als oplossing, als onderwijs. Dit is nog maar een begin.

We sluiten de avond af door een wens in het vuur te gooien en door vier mensen na elkaar diep in de ogen te kijken. Thieu noemt dat een bezoek aan ‘vier huizen’. Hij leest telkens een tekst voor die onze blik en gedachten even stuurt. Hij helpt ons zo in stilte bezingen wat er schuilgaat achter de blik van een ander. Zowel wat mag schitteren als wat pijn doet. Ik vind het lastig om lang te kijken. Maar ik probeer het wel. Mijn korte momenten van de blik af wenden, mijn moeite om mezelf te laten zien, om nabijheid te scheppen, zijn welkom. Hoe kortstondig ik soms ook in de ogen van een ander kijk, het is lang genoeg om te voelen dat daar iets leeft wat niet anders van aard is dan wat door mij heen kijkt. 

Reacties