1- de eerste stap

Beginnen. Wat is dat in de kunst. Hoe begint een improvisatie? Het werk aan een compositie? dit boek? dit stukje?
in situaties die beginnen ben je r zelf. wat is goed beginnen voor jou (houding, signalen, uitkijken voor...). en de anderen. wat doe je zodat iedereen kan beginnen, het open houden, alle gewoonten die dichtkitten op afstand houden?

September. De vakantie en de meteorologische zomer zijn voorbij, de zwaluwen zijn afgereisd, COVID is in een volgende fase, er staan nieuwe studenten op de stoep van HKU: we beginnen een nieuw seizoen! De bijdrage (Mijn bijdrage deze week?) van Bart van Rosmalen gaat deze week over die eerste stap na de zomer. Hoe de juiste stemming te maken? Hoe bekende patronen te vermijden en hoe evenwicht te vinden tussen eigenbelang en het vormen van een gezelschap.

Vlak naast station Culemborg staat de voormalige Gelderlandfabriek met achteraan de nog niet opgeknapte grote hal. Daglicht komt van boven door het dak door een ritme van dwarse dakramen. Betonnen pilaren steunen de constructie die verder open is. Ruwe muren met op verschillende plekken veel snoeren en kabels die niet meer gebruikt worden en een vloer waarop allerlei eerdere stappen van bedrijvigheid hun sporen hebben nagelaten: verfplakkaten, scheuren, zwarte nummers in vloervlakken, taperesten en verfspatten. Daar doorheen elke elk tien minuten een trein die aanzwelt, oorverdovend rakelings langsrijdt en weer wegebt in stilte. 

Dat is het toneel voor de tweedaagse introductie van de Master Crossover Creativity (HKU) die zo gaat beginnen en die ik net als voorgaande jaren zal leiden samen met Melanie Kandelaars. ‘Hoe zal het zijn? Ik heb er zin in en zie er als een berg tegenop’ zeg ik tegen Melanie. Zij noemt haar eigen weerspannigheid om na een zomerperiode weer te beginnen ‘schoolziek’. Ze voelde zich al een paar dagen zozeer kwakkelen dat ze een corona-test heeft laten doen. Negatief. Kan ik het nog wel, vraag ik me ondertussen af, weet ik nog hoe het is om groepen te leiden? De lege hal heeft een akoestiek als een kerk. Dat is een prikkel om mijn cello die ik op verschillende momenten tussendoor zal gaan gebruiken, zoals even spelen in een schrijfoefening om de te grote stilte te breken, nu maar meteen uit te pakken. Bach trekt me al snel uit dat onbestemd afwachtende. Dan, na een tijdje, ik speel nog steeds, druppelen de studenten binnen. Alsof ze een toneel betreden verschijnen ze een voor een van achter een muurtje aan de zijkant. Ieder zet de eerste stap op een eigen manier: ‘haar in knotje en beweging van het hoofd’, ‘jas al eerder uitgedaan, nu losjes over de arm’ ‘koptelefoon af, maar nog wel om de nek’ ‘meteen maar op een ander afstappen of eerst je naam schrijven op een stukje afplakband of toch maar vast je spullen neerzetten in de kring waar we straks gaan beginnen’ ‘een korte blik naar mij met soms een knik ter begroeting’. Dat zijn ze dus! Zo gauw ik ze zie valt er wat van de spanning weg. Ik weet het weer, het is mensenwerk.

Melanie draagt open sandalen met blauw gelakte teennagels. ‘Ik heb absoluut nog geen zin in dichte schoenen’ zegt ze met een zekere opstandigheid in haar toon. ‘Het was mijn zomer van de blauwe nagels, dat zet ik graag nog even door’. Tot vlak voor het echte begin fluisteren we over de vraag wie er gaat beginnen ‘jij of ik’. Die openheid voor het moment, terwijl ik denk precies te weten wat we gaan doen, leer ik van Melanie. Zij werkt met wat er gebeurt in plaats van met wat er moet gebeuren. Die kwaliteit vraagt om de zintuigen open te zetten en open te houden en om kritisch onderzoekend ja-zeggen tegen alles wat zich aandient. Daarom zijn deze dagen die we al eerder deden nu opnieuw nieuw. Het gekke is dat het allebei waar is: je kan niet beginnen met de eerste stap als je al precies weet hoe het gaat en je kan die eerste stap niet zetten als je helemaal niet weet waar je heen gaat. Met die paradox van ‘de beginner’ kan Melanie goed overweg. Ze nam eerdere groepen bijvoorbeeld al eens mee in linkshandig schrijven een combinatie van wel weten wat je wil schrijven én de onhandige beginner zijn.

Beginnen aan iets nieuws heeft een collega wel eens de ‘architectuur van de eerste stap’ genoemd. Dat is een rake typering om te zeggen dat die eerste stap niet een vrijblijvende stap is, maar het begin kan zijn van iets groots, zoals het volgen van een Master-opleiding, een tweedaagse in een fabriekshal, of de eerste woorden van een serie van 33 korte verhalen. Je weet al dat die eerste stap door zal klinken in wat er komen gaat zoals het eerste thema de toon zet voor een symfonie. Tegelijkertijd mag en moet het kleine van ‘de eerste stap’ er ook zijn. Iedereen hier vandaag in deze hal aanwezig zal een eerste stap zetten van zijn of haar eerste individuele opkomst in de richting van het vormen van een gezelschap. Hoe kan ons ontwerp, onze architectuur voor die eerste stap, daarbij helpen?

 Graag neem ik je mee in drie observaties en drie daaraan gekoppelde praktische inzichten.

  • Voordat we beginnen zetten we de stoelen heel precies klaar, we richten de ruimte in als een werkplaats en tot en met de inloop ben ik al aan het spelen. We scheppen een omgeving, een stemming, zoals een pianostemmer het instrument op een, zoals dat heet, gelijkzwevende stemming brengt ruim voordat de pianist de eerste noten speelt. In de laatste aflevering van Zomergasten zei Ilja Leonard Pfeiffer dat je van een goed boek later meestal niet meer precies de dialogen, de scenes en de namen van de karakters weet, maar altijd wel de wereld waar je ‘in’ bent gegaan, het decor en de setting. Ook een tweedaagse is een verhaal met vele personages, verwikkelingen, dialogen en gebeurtenissen waarvan je de details vergeet, maar de setting en stemming onthoudt. Mijn praktische inzicht is dat de setting waar we in werken een belangrijk stukje ‘architectuur’ is dat erbij hoort en dat het zinvol is om daar extra aandacht aan te besteden. De schoonheid van een kring in een rafelige fabriekshal tot en met de noten van Bach werken mee om een plek te scheppen waar een verhaal van een gezelschap dat de eerste stap zet kan ontstaan. Ieder die erbij was kan er in gedachten later altijd terugkeren. Dat inzicht is praktisch omdat het mij ertoe aanzet om omgeving en stemming te blijven maken. Zoals ik dat ook in het schrijven van dit stukje doe: een omgeving scheppen.
  • Als we dan tenslotte beginnen moet ik opletten om niet te veel te praten en Melanie ook. Want dat is de valkuil voor docenten: te veel praten. Niks is makkelijker dan in een ‘docent-praat-en-student-luistert-en-maakt-aantekeningen’ patroon te verzanden. Dan wordt het geen gezelschap, maar meteen een klasje. Voor de creatieve professionals in opleiding is het essentieel dat ze zelf richting aan hun studie gaan geven, individueel en samen. Wij kunnen wel begeleiden maar niet leiden en zij moeten oppassen voor klassiek schoolbankjes gedrag. Voor mij betekent dat op mijn handen zitten en niet direct antwoord geven op een vraag over de bedoeling van een oefening, voorlopig niet vertellen wie en wat we allemaal zijn en telkens ruimte maken voor wie de eerste stap moet zetten: de student. Mijn praktische inzicht is dat patronen en sjablonen van macht en hiërarchie als Hyena’s langs de randen lopen, wachtend op een kans om zich meester van de situatie te maken. Ik moet oplettend zijn bij momenten dat ik me verantwoordelijk voel of op een rol of verwachtingspatroon wordt aangesproken. Kan ik de rollen dan omkeren, kan ik dat wat zich aandient terugleggen in het gezelschap dat we helpen ontstaan?
  • De ondertitel van deze tweedaagse is ‘jezelf op het spel zetten’ waar de dubbele beweging in zit van zelf zichtbaar worden én meedoen. Dat heb je nodig om gezelschap te kunnen zijn. Dat instappen van de studenten, hoe doen ze dat? Bij binnenkomst waren ze nog het meisje met het knotje en de zwaai met haar hoofd, de jongen met de koptelefoon en degene die eerst een naamplakker maakte. Maar nu gaat iedereen, zelfs als ze daar niet toe uitgenodigd zouden worden, ruimte innemen. Een spannend krachtenspel komt op gang waarin ook eigenbelang en kritische bezorgdheid voelbaar en hoorbaar worden. Ga ik hier leren wat ik wil? Kan dit echt de stap in mijn carriere zijn waar ik aan toe ben? Waarom doen we wat we nu doen? En ondertussen kijkt ieder op zoek naar stevigheid en inbedding, wat op zich een natuurlijk proces is, naar passende matches met anderen. Heel snel kunnen er zo onbedoelde vormen van in- en exclusie ontstaan(!), wel groepjes maar nog geen gezelschap. Het derde praktische inzicht is dat er manieren van werken nodig zijn die helpen om het groepsproces open te houden. Dat is een voorwaarde voor het ontstaan van een gezelschap met mogelijkheden in plaats van een verzameling toevallig gevormde subgroepjes.

Wat kunnen manieren van werken zijn om een groepsproces open te houden? Wat zeg je tegen en hoe werk je met een gezelschap dat aan het ontstaan is? Dat roept een interessante vraag op. Beginnen we met de regels of met het spel? Met regels beginnen is tijd nemen om afspraken met elkaar te maken over hoe we met elkaar om willen gaan en kwaliteiten benoemen die horen bij samenwerken. Met het spel beginnen is meteen aan het werk gaan en zien wat er ontstaat. Wat is hier de goede eerste stap?

We hebben een ontwerp gemaakt waarbij we direct beginnen in kleine groepjes inspiratiebronnen uit te wisselen, we stellen onszelf niet eens voor, zozeer duiken we in de (spel)vorm. Daarna komt een stukje dialoog zonder woorden tussen tweetallen, dan een snelle ronde met samen ontwerpen van nieuwe ideeën en zo gaat het twee dagen door. Door telkens nieuwe ontmoetingen aan te gaan hopen we de groep maximaal open te houden, nergens te stollen. Bovendien helpen de vormen om manieren van werken te verkennen waarin er geen pikorde is en iedereen vanuit eigen expertise en achtergrond aan de beurt komt en bijdraagt. De studenten stappen enthousiast in en geven zich eraan over.

Maar volgen ze alleen onze instructies of worden ze zich ook bewust van dat proces ‘van individu naar gezelschap’, zijn ze daar ‘eigenaar’ van en wat zijn dan ‘goede manieren’? Wat we doen om ook dat bewustzijn aan te wakkeren is telkens een reflectie tussendoor met vragen als: ‘wat zijn je observaties. Wat waardeer je, waar zet je vraagtekens bij’. Mijn praktische inzicht hier is dat ik dat al doende beginnen sterk waardeer. Dan kunnen levende ervaringen leidend zijn en kunnen studenten zelf richting geven. Ook de waarderende observaties tussendoor zie ik als belangrijk, omdat we daar heel snel van elkaar leren wat we goed vinden. Bij een herontwerp volgende keer wil ik meer gesprek uitlokken over het onderwerp van mijn verhaal nu: ‘van individu naar gezelschap: de eerste stap’.  

Aan het slot vormen we nog één keer de, vanwege de corona-maatregelen, extra grote kring voor een buiging naar het midden: dank voor het begin van de co-creatie, de wederkerigheid en de inspirerende ontmoetingen. We pakken in en verlaten de hal met de treingeluiden, de dakramen, de pilaren, de muren met snoeren en de vloer met verfplakkaten, het decor van ons samenzijn.

Bart van Rosmalen

Naschrift: bij herlezing van bovenstaande tekst dacht ik aan het boek de Homo Ludens (1938), de spelende mens, van Johan Huizinga. Hij schrijft dat het spelelement ouder is dan de cultuur en dat spel als het ware aan cultuur voorafgaat. Zo bezien is ‘het spelelement’, waar alle manieren van werken die we doen mee in verband te brengen zijn, zélf dus een eerste stap. In dat spel ontstaat gaandeweg iets dat de cultuur van ons gezelschap kan worden. Gezelschapsvorming en spel horen bij elkaar zegt Huizinga in een van mijn favoriete zinnetjes: ‘de club hoort bij het spel als de hoed bij het hoofd’. Als je in een ontwerpmodus bent voor samenkomsten en creatieve werkprocessen is het altijd een aanrader om het eerste hoofdstuk van de Homo Ludens (gratis vindbaar op internet) nog eens door te lezen. Een briljante tekst vol met praktische inzichten: begrijpen hoe het werkt en dat toepassen in een ontwerp!

Reacties