Ode

Ode aan het luisteren- een muzisch perspectief op complexiteit

 

Van: Bart van Rosmalen

Aan: deelnemers festival Musework Live 2020

 

Hilversum 30 april 2020

 

Betreft: brief voor het filosofisch ontbijt

 

Beste deelnemer,

 

Dank voor je belangstelling voor en deelname aan ‘Musework Live 2020’. We treffen elkaar in een sessie, je kijkt naar één of meer van de journaals, neemt deel aan een webinar of geeft last but not least  als deelnemer mede invulling aan het filosofisch ontbijt op maandag 11 mei! Die ochtend gaan we met elkaar in gesprek aan de hand van een tekst. Die tekst is de brief die ik je bij deze schrijf. We zullen die brief bespreken aan de hand van passages die je treffen of juist niet, passages die resoneren of tegenreactie oproepen, beelden die zijn opgeroepen, gedachten die zijn opgekomen…Hoe dan ook jouw eigen leeservaring is het vertrekpunt voor de ontmoeting en het gesprek. Ga vrijmoedig met de tekst om. Eigen je die toe, stamp er doorheen, kijk diagonaal of lees naar de letter. Het is aan jou. Maar kies in ieder geval uit onderstaande alvast jouw citaat van Serres. Waarom die zinnen?

 

In deze brief wil ik je vertellen hoe het mij de laatste zes weken vergaat. En welke rol het boek ‘muziek’ (2012) van de Franse filosoof Michel Serres daarin speelt. Overdag brengt de corona-crisis steeds nieuwe schokkende berichten en verwarrende ervaringen. We zitten nog maar aan het begin van iets waar we de lange termijn consequenties niet of nauwelijks van kunnen overzien, als we in de hectiek van de hitte van de dag al tijd en gedachtenruimte over zouden hebben om daar mee bezig te zijn. Overdag werk ik met anderen stug door aan het van 6-15 mei te realiseren festival Musework Live 2020! We realiseren ons dat het begrip ‘live’ niet langer ‘gezellig bij elkaar’ betekent en we besluiten het hele project online te realiseren. De titel van het festival is ‘een muzisch perspectief op complexiteit’ en gaat over creatieve manieren van werken in het omgaan met complexe vragen. Op de achtergrond gaat de berichtgeving over de crisis elke dag verder. Of je wil of niet, je staat er mee op en gaat er mee naar bed. De grenzen sluiten, de evenementen sluiten, de cafe’s sluiten, de scholen sluiten, (die Nota Bene uitgerekend op de dag van het filosofisch ontbijt weer open gaan), de vliegtuigen vliegen niet (houden zo) en de anderhalve meter wordt de norm. Dat gaat gepaard met een toenemend gevoel van ontreddering over de omvang van dat alles. Dit is complexiteit overtreffende trap….! Maar ondanks dat alles blijf ik, nu eenmaal goed in discipline door al dat cello studeren dat ik altijd moest doen, doorgaan met elke avond een paar alinea’s in Serres ‘muziek’ te lezen. In het nawoord van Rene ten Bos bij dit boek lees ik dat ik de tekst, omdat de taal in dit boek zelf wel muziek lijkt, het beste hardop kan lezen. Dus ik lees hardop. En telkens word ik door zijn boek op het spoor gezet van een heel ander luisteren dan ik gewend ben. Een luisteren naar wat er aan de betekenis van woorden voorafgaat. Een luisteren naar de grondruis, de klanken en trillingen van alles wat leeft, een luisteren naar wat Serres het zingen van de wereld noemt.

 

Door de tekst van Serres word ik me opnieuw bewust van een fascinerend verschil tussen de werking van twee zintuigen: het oog dat kijkt en het oor dat luistert. Het oog kijkt ergens naar en onderscheidt wat het ziet. Het oog ziet de dingen na elkaar en maakt zoals in een film van al die afzonderlijke beeldjes weer een samengesteld geheel. Het oog heeft altijd een kijkrichting. Mijn moeder zei dat ze ogen in haar achterhoofd had. Maar dat was niet zo. Je kan niet achter je kijken zonder je om te draaien. Het oog tast de zichtbare wereld af. Het oor werkt anders. Het oor luistert en voegt samen wat het hoort. Ik kan twee mensen heel goed gelijktijdig horen zingen bijvoorbeeld en daar doorheen nog een auto die langskomt en een kraan die lekt, een baby die huilt en het tikken van de toetsen van de computer waar ik dit mee tik. Allemaal geluiden die van verschillende plekken in mijn oor tesamen komen en zich daar met elkaar vermengen. Mijn oor luistert rondom. En al het samengestelde geluid komt via mijn oor mijn lichaam binnen om daar het trommelvlies te bewegen. Het oog is vooral een onderscheid-maker, het haalt uit elkaar en zet de dingen afzonderlijk weer samen neer: mens, in landschap, vogels in de lucht, daarachter de strepen van vliegtuigen. Wat zie ik eigenlijk? Het oor kan kiezen: onderscheiden of samenvoegen en mixen tot een samenklank. Juist dat geluid door elkaar heen kan klinken maakt het zo interessant. Het oor kan zelf kiezen voor mixen of onderscheiden

    

En dat verschil tussen oor en oog komt ineens bij mij binnen. Ik zit sinds de maatregelen, zoals velen, uren per dag naar het beeldscherm te kijken dat gevuld is met een veelvlak van meer of minder voor mij bekende mensengezichten op hun zolders, in huiskamers, terrassen en tuinen. Bijna niet te overzien zoveel is er te zien. Na een dag beeld zijn mijn ogen moe geworden van het turen en mijn pogingen om alles te zien. Mijn oren daarentegen zijn ‘onderbelast’ doordat er alleen woorden klinken en dan ook nog door de matige mini-speakertjes van de computer. De hele dag woorden, betekenissen en gesprek. Toen de crisis er nog niet was hoorde ik de voetstappen op de gang, een deur die opengaat, mensen in de verte en dichtbij, kerkklokken en verkeersrumoer van buiten. Bovendien speelde ik nog wel eens een stukje cello tussendoor. Dat moet mijn oor nu allemaal missen. Door Serres ontdek ik een belangrijke functie van luisteren: de mogelijkheid om mij mee te nemen midden ‘in’ alles wat gaande is in plaats van er alleen van een afstandje naar te kijken of te luisteren.     

 

In mijn proefschrift ‘muzische professionalisering’ (2016) heb ik de muzische aspecten van ‘vertellen’, ‘spelen’ en ‘maken’ en ‘delen’ (opvoeren) uitgewerkt. Dat is de actieve kant van de muzische praktijk.  Dat wat je kan doen. Dat wat je in werkpraktijken kan aanwakkeren. Dat waar bijzondere manieren van werken op geënt kunnen worden. Maar de oorsprong van al die activiteit ligt natuurlijk in het luisteren…. Elk scheppen ontstaat vanuit ontvankelijkheid, vanuit een luisteren… Serres herinnert me aan die oorsprong, een woord dat in dit verband een heel letterlijke betekenis heeft: de oor-sprong. Daar waar het vandaan komt: het luisteren.

 

Ik kijk opnieuw naar de titel van ons festival ‘een muzisch perspectief op complexiteit’. Wat me opvalt is dat het woord ‘perspectief’ typisch uit de discursieve kijk-en-onderscheid-traditie voortkomt: ernaar kijken, erover denken en praten, activerend en aanzettend tot handelen. Allemaal goed en nodig natuurlijk. Maar kenmerkend aan het begrip complexiteit is natuurlijk dat het gaat over wat niet eenduidig, niet helder en niet zomaar oplosbaar is. Serres’ zijn zoektocht naar het zingen van de wereld geeft een ingang om die meerduidigheid van complexiteit niet te reduceren. Hij verdiept mijn begrip van het muzische door de trillende, ruisende, ritmische en muzikale kant van de werkelijkheid naar voren te halen en ons te herinneren ook daarnaar te luisteren. Dan gaan we de complexiteit ook ‘in’ en zijn er ook deel van. Zo vinden we de definitieve titel: ‘ode aan het luisteren- een muzisch perspectief op complexiteit’.    

 

Hieronder neem ik je graag mee in een aantal favoriete citaten zoals ze ik in die stille avonden van de crisistijd lees. 

 

Uit deel 1

Het boek ‘muziek’ bestaat uit drie delen: een mythisch, een wetenschappelijk en een religieus geïnspireerd deel.  In deel 1 beschrijft Serres een ontstaansgeschiedenis van ‘taal en betekenis’ aan de hand van de mythe van Orpheus, de zanger-dichter en de mythe van de muzen. Serres schetst Orpheus kinderjaren als een zoektocht. Daarin leert Orpheus al reizende eerst alles kennen wat klinkt en in hem resoneert….trilde ook zijn lichaam mee met het rumoerige heelal, met het permanente tumult dat voorafging aan de mogelijkheid van een betekenis’ (pag 16).

 

We ervaren als lezer een wonderschone complexiteit als we met Orpheus mee luisteren naar alles wat klinkt. Bijvoorbeeld op (pag 19):

….maar voor dat alles luisterde hij in vrome eerbied naar de aaneengehechte en uit elkaar gescheurde weefsels van het embryo, ritselend als papier dat wordt verfrommeld, naar het vroegtijdig kloppen van het hart in het paradijs van de baarmoederlijke beschutting, naar de pols van een vuist, naar de tonus van een houding, het tumult van vlees, de spanning van spieren en zenuwen, de explosie van enthousiasme in de levenswarmte, het jachtige schokken van de coïtus en de finale bekkenslag van het orgasme, het galmen van tien organische klokken die beven in de plooien van de chronobiologie en tenslotte naar het DNA, dat spiraalvormig trilt als een in beweging gebrachte snaar.  

Daarna gaat Serres verder over sterrenstelsels, aardschokken, het kolken van rivieren en zo verder. Tot en met ‘hij hoorde hoe de chaos omhoogkwam uit het begin van de dingen en van het denken, in een wanordelijk gedruis dat doorgroefd was met tekens’.

 

De tocht van Orpheus voert hem uiteindelijk naar moeder geheugenis (bij ons bekend als Mnemosyne; de moeder van de negen muzen). ‘Binnen de chaos van al dat tumult heerst een subtiele orde’ houdt ze hem voor. En dan komt ze op de proppen met hoe het lichaam onophoudelijk drie soorten ruis weerkaatst’…verschillend maar met elkaar verbonden, onontwarbaar met elkaar vermengd. Het gaat om de volgende reeks: allereerst en voortdurend de witte ruis, de grondruis van de wereld; dan de intense en zeldzamer ruis van al wat leeft, en tenslotte de ruis van de samenlevingen die overal en blindelings op zoek zijn naar betekenis’.

 

Door de lessen van moeder geheugenis komt Orpheus tenslotte tot een belangrijk inzicht: ‘door te luisteren naar de opengevouwen waaier van passies en mensentalen, van haat en liefdesellende, van kennis en wetenschap, merkte hij vervolgens dat de opkomst van de spraak die aan het lichaam kleefde, dik bleef plakken, druipend en onuitputtelijk, hem verhinderde de kreten van de levende wezens en de voorafgaande geluiden van de wereld te horen. Hij zei in zichzelf: ‘de betekenis verbergt wat ervóór was. Daarom deinsde ik er als kind voor terug daar genoegen mee te nemen. Daarom zal de taal de muziek nooit begrijpen’. Daarom ook hebben volwassenen, praatgraag en geleerd over het algemeen doof voor de wereld en voor de vlammende rivier van het leven, geen begrip voor kinderen of dichters, geen begrip voor Pythia’s en bacchanalen en nog minder voor doofstommen.’ In dit citaat komt het grondmotief van Serres denken goed naar voren. Dat taal en betekenis veel van wat er complexiteit en gelaagdheid aan vooraf gaat aan onze beleving onttrekken. Serres zoekt (met Orpheus) naar wat er dan aan de talen vooraf gaat. Dat het begint met de ruis en verder gaat met wat klinkt en dat daar de muziek uit ontstaat. ‘Zoals Afrodite, de moeder van alle schoonheid, geboren werd uit schuim en branding, zo rijst de muziek plotseling op uit de chaotische zee van het lawaai. Ze strijk er de stekels van glad en neemt de signalen in zich op’. 

 

En verderop op pagina 24 gaat Serres door op de vraag hoe de muziek dan kan ontstaan als hij schrijft: 

‘O wonder van het verstaan! Het lichaam verstaat die muziek, die zonder betekenis is of onder de betekenis ligt. Lang voordat het hoofd haar transformeert tot stem, betekenis en taal, voordat het hoofd denkt, zegt en betekenis toekent, begint het lichaam ervan te trillen, van de muziek die het uit alle geluiden van de wereld haalt en tot een eenheid maakt. Diep in het lichaam gaat het leven componeren.’ Wat een fascinerend citaat! Dat we dus niet alleen met onze oren luisteren, maar met ons hele lichaam. Dat verstaan niet alleen met het zogenaamde begrijpen van betekenis te maken heeft, maar ook met aanvoelen, mee-maken, afstemmen en vormgeven. Dat het leven diep in het lichaam gaat componeren doet mij denken aan de ervaring die ik wel eens benoem als luisteren met het derde oor. Dat kan in een coachend gesprek zijn, of in het leiden van of deelnemen aan een groepsgesprek, maar ook starend naar het witte papier voordat een tekening begint. Of voordat een improvisatie vorm krijgt.  Dan verschijnt er innerlijk ‘iets’ in mij als reactie op wat er gaande is in het gesprek, de ontmoeting of de situatie. Dat gaat allemaal over het verstaan van het lichaam   

 

En dan vraagt Orpheus aan moeder geheugenis: ‘maar hoe komt het van die geluiden tot muziek? Wie componeert die muziek? Dat zijn mijn negen dochters!’ …..’Mijn dochters noemen zichzelf de muzen omdat ze in gezamenlijkheid het leven schenken aan de muziek. Dit is de eerste menselijke kunst, die de inzet vergt van al mijn dochters: wil een andere kunst tot schoonheid geraken dan moet ze beginnen bij de muziek.’ 

 

Serres legt moeder geheugenis vervolgens een intrigerende rangschikking van de negen muzen in de mond. Als een geschiedenis van het achtereenvolgende ontstaan van klank, ritme, muziek, taal en betekenis. Eerst beschrijft hij twee lijfelijke muzen: polyhymnia die zich wijdt aan de mime en de danseres Terpsichore. Polyhymnia zwijgt. Zij wil imiteren, herhalen, alles reproduceren ‘zonder het ritme kan niets bestaan’ zegt ze. Terpsichore wordt door het ritme aangestoken en begint te dansen. Ze reproduceert niks, maar ontdekt juist het lichaam. Dan verschijnt Euterpe die fluit speelt. Dat gaat over het tot klinken komen van materialen. Erato vervolgens is de eerste die de stem gebruikt: ze zingt. Dan zijn in de opbouw de eerste vier geweest en verschijn Urania in een bijzondere rol. Urania (de hemelse) aanschouwt wat er is en ontdekt daarin mathematische patronen en wetmatigheden. Later in het boek komt Serres nog eens terug op die geboorte van de wiskunde uit de muziek. Door die patronen kan muziek pas echt muziek worden. En in die muziek verschijnen dan tenslotte de laatste vier muzen. Zij zijn van het woord. Melpomene beweent dat wat tragisch is. Thalia nodigt uit om daar juist de humor van in te zien en maakt grappen. Clio en Calliope tenslotte bezingen heldendaden en schrijven de geschiedenis van veldslagen. Tot zover een indruk van het eerste deel. Ik vervolg met een korte bespreking van negen van mijn inmiddels lievelingscitaten uit het tweede deel.

 

Uit deel 2

In het tweede deel beschrijft Serres zijn eigen zoektocht. Een verscheidenheid van beelden en ervaringen uit landen met uiteenlopende talen en evenzo andere soorten muziek worden gemengd met stukken van diverse wetenschappen zoals de biologie, de sterrenkunde, de wiskunde, de chemie en de geschiedenis van het denken. Daar maak ik een kleine keus uit.     

1- Het mozaïek van het uiteenlopende getjilp dat vroeger in Nieuw-Zeeland door niemand kon worden gehoord gaf uitdrukking aan het samenleven van die miljarden zangers, aan de vervlechting van hun betrekkingen, haat, liefde enzovoort. Ook het gebrul en gekrijs van de dieren in het oerwoud geven op een voor onze zintuigen kakofonische manier uitdrukking aan de kruiselingse betrekkingen van flora en fauna, liefde, haat en andere banden: een complete verklanking van hun betrekkingen op verschillende afstanden van elkaar.

En wat we in onze duikersdoofheid aanduiden als de wereld van de stilte, blijkt doorsneden door de roep die orka's, zuidkapers en vissen in dichte scholen meegeven aan tal van thermografische trajecten diep in zee, voor de gemeenschap van de dieren die daar rondzwemmen. Hun aller band wordt gevormd door het onbegrensde mozaïek dat de andere naam is voor muziek.

De discursieve benadering waar de mensen zo trots op zijn, die zich vaak richt op de feiten en niets dan de feiten, gaat gepaard met een gedeeltelijk verlies van de betrekkingen die rusten op de muziek. Op het moment van de nieuwe breuk, toen de discursieve benadering werd uitgevonden, verloren we ongetwijfeld aan onderlinge harmonie wat we wonnen aan precisie. 

De muziek is voortdurend bezig die harmonie te herstellen.... (pag 70/71):

Sterk aan dit beeld vind ik dat het geheel van alles wat er is bestaat uit onderlinge betrekkingen, trillingen en akoestische relaties. Onderlinge verwevenheid en vlechtwerk zijn kenmerkend en daarom zegt Serres ook een paar keer dat mozaïek de andere (en misschien wel betere) naam is voor muziek. Wat mij aanspreekt is dat het horen van en luisteren naar dat mozaïek vergeleken kan worden met hoe om te gaan met complexiteit. Ook de zin met de kritiek op de discursieve benadering waarin we verliezen aan harmonie (samenhang, samenklank en het geheel) wat we winnen aan precisie is typerend. De muziek komt in dit citaat letterlijk bedoeld als muziek naar voren met de rol om de oorspronkelijke harmonie te herstellen.   

 

2- Op bladzijde 72 werkt Serres het fascinerende idee uit dat het leven eigenlijk een afwijking zou zijn van een situatie in evenwicht. Eerder al in het boek zegt hij dat het met de mens pas interessant werd toen Eva van de appel at. Weg uit het paradijs, dus uit evenwicht, werd het pas wat: de menswording. En Serres’ idee daarbij is dat alle soorten ritmes ons helpen om constant te blijven bewegen en te leven in dat ‘uit evenwicht’ zijn. Hieronder het betreffende citaat:  

"Hart, pols, ademhaling, slaap, spijsvertering, temperatuur, menstruatie, aanpassing aan de seizoenen, kinderjaren, puberteit, veroudering, plus het totaal van al die steeds terugkerende bewegingen....wandelen, de honderdtien meter horden.....agenda, ploegendienst, rooster....en ook nog het verborgen kloppen dat de chronobiologie blootlegt in onze organen, cellen, moleculen, genen zelfs, die vrijwel allemaal heen en weer schommelen...niet alleen is het lichamelijk leven voortdurend bezig ritmen te vlechten, bovendien zou het zonder dat hechte weefsel van trillingen niet aan de dag treden en evenmin in stand blijven, zou dat dichte vlechtwerk van vaste maten, gecombineerd met tempoversnellingen en -vertragingen, langzaam ten onder gaan.  Het leven in het algemeen zou zelfs gedefinieerd kunnen worden als een geheel van afwijkingen ten opzichte van het evenwicht, dat als een draaitol of gyroscoop slechts overeind blijft dankzij het dichte, broze bouwsel van die ritmen. Stopt het draaien, dan kantelt het kompas of de tol en stort neer. Dood."

Voor het begrip complexiteit is de gelijktijdigheid van micro, meso en macroritmiek nog interessant. Superhoge frequenties in de kleinste delen, het rustige tikken van het hart, langere ritmische bogen van een dag en een agenda, en heel lange terugkerende bogen van een jaargang en langer. En daarbij dus dat het uit-evenwicht zijn gezien kan worden als de kern van het leven.   

3- In het volgende citaat zit een beeld over de opvolging en het uit elkaar ontstaan van ruis/ritme/klank/muziek/woord. Dat is Serres’ centrale idee. Het woord en de betekenis zijn maar een kleine bovenlaag. Daar liggen al die andere klinkende lagen onder. Woord en betekenis ontstaan uit de muziek. En muziek weer uit klank en ritme. En die weer uit de grondruis.    

Om meer licht te werpen op hoe het een voortkomt uit het ander maak ik opnieuw, maar dan in omgekeerde richting, de tocht door de landschappen die ik tijdens mijn wereldreis heb gehoord: eerst de grondruis, een tumult grillig als een stekelige struik dat afkomstig is uit de wereld en uit de dingen; daarna de uiteenlopende stemmen van het levende en lijfelijke, dat overdekt is met stekels van bewegingen en emoties maar ook weer los van elkaar staat; vervolgens de klank, effener, de snaren en huiverende buizen, de zuivere en kwantificeerbare akoestiek van de trillingen; de muziek in maten en ritmen, in composities, soms als een fuga op de vlucht; en tenslotte daaruit weer de verspreide talen en het betekenisvolle woord. Dat zijn vier of vijf lagen die elkaar bedekken, soms maar gedeeltelijk en heel vaak overspoeld door de golven van alle muziek, die dan van geluk de smalle mineurbedding, waar de gangbare kunst haar gevangen houdt, lijkt in te ruilen voor de brede majeurbedding van alles waarnaar geluisterd kan worden".  

 

4- Pagina 82 zegt Serres plezierig provocatief:. De muziek brengt menigten en gemeenschappen tot stand, rekruteert ze hic et nunc of virtueel. Sociologen zouden hun opleiding moeten beginnen met zang en compositie, ze zouden eerst moeten gaan tokkelen op een gitaar of pingelen op een piano. Trekken ze publiek dan kunnen ze als goede sociologen worden beschouwd, en anders zullen ze het samenvloeien van allerlei elementen in een maatschappij nooit kunnen doorgronden.             

Gemeenschapsvorming dus als direct gevolg van muziek. Dat is een mooie verbinding met de muzische thematiek richting ‘publieke waarden’. Over dat principe dat het niet alleen belangrijk is wat er wordt verteld, maar dát er wordt verteld. 

En een verbinding naar de complexiteit van een samenleving. En dat die zich niet uit elkaar laat klussen, maar dat het gaat om die onderlinge verwevenheid waar in het vogelcitaat en het mozaïek hierboven ook al sprake van was. Geen reductie dus. Maar eerst gevoel krijgen voor samenklank. Samenhang. Verwevenheid.

 

5- pagina 89. De betekenis beschrijft, verwijst naar afzonderlijke dingen. De daaronder liggende muziek verwijst nergens naar en definieert niets; ze beschrijft nauwelijks; begiftigd met veel betekenissen en evenzovele richtingen, is ze onbepaald.  En over de relatie tussen betekenis en muziek gaat het dan verder met. Muziek is voor mij (Serres-bvr) universeel. Betekenis is iets discursiefs en heeft als het ware een richting; ze is op weg naar een doel. Naar welk doel ijlt de daaronder liggende muziek? Moet het antwoord zijn: naar duizend doelen tegelijk? Nee, een beter antwoord is: naar alle doelen, overal. Ze vult de hele ruimte. Anders gezegd en in ongeveer dezelfde termen: de betekenis specificeert de richting waarin de afzonderlijke muziek op weg is naar een doel, terwijl onder die betekenis de muziek universeel blijft. 

Wat me aanspreekt in deze passage is de alzijdigheid van muziek en de eenzijdigheid van betekenis.

Op 90 gaat Serres hier nog op door. Omnipotente muziek, nu. De discursieve betekenis heeft één of enkele waarden; de muziek lijkt mij meerwaardig, polyvalent, of nog beter gezegd omnivalent. De omnipotente muziek ondersteunt met haar potentie de soms univalente betekenis van het discursieve. De muziek klinkt in potentie; de taal zegt in act.

Mij klinkt dit allemaal als belangwekkend in de oren. Dat het horen van de muziek de toegang is om de volledige complexiteit en alle mogelijke betekenissen er in potentie te laten zijn. En omdat we nu eenmaal een volgende stap in een volgende richting gaan zetten is er dus de act nodig van de betekenis. Maar nooit zonder de levende meervoudigheid van de muziek die daaronder ligt.         

 

6- Serres schrijft op 110-111 iets over wat we missen. Dat we dat ‘horen’ zijn kwijtgeraakt. Sommigen van ons, hardhorende lieden die nooit het zingen van de wereld horen, zich aan de menswetenschappen wijden en dus verdoofd raken door de geluiden van het collectief, zien het universum als een onttoverde wereld waaruit het zingen is geweken. Doordat ze maar blijven praten, debatteren en twisten, in de overtuiging dat alleen een parlement over de dingen beslist, kunnen ze de dingen niet meer horen. 110-111

Mooi vind ik de kritiek op de menswetenschappen en dat je daardoor de geluiden van het collectief niet meer kan horen! Dat is verwant met de biotische wending in het werk van  Harry Kunneman. Harry die bezig is om een rijke tak van het Humanisme af te willen snijden en die te enten op een andere stam.

Mooi is ook de (impliciete) kritiek op een parlement der dingen van Bruno Latour. Omdat zoals ik nu lees uit Serres in dat parlement, ook al hebben ook de dingen een stem, nog steeds geargumenteerd wordt. En het eigenlijke klinken van de dingen niet wordt gehoord.   

 

7- Vaak terugkerend is de kritiek op het zien. Als de bron van het discursieve. De modellen die ontstaan, de eenzijdigheid van kijken (mijn woorden). Dat horen zo wezenlijk anders is dan zien. En zo anders werkt. Maar zegt Serres:   

Toch vibreert het zien net zoals het horen en branden. Kleuren, klank en warmte sidderen. Alles stroomt, jazeker, maar intussen trilt het ook. Ik hoor die huivering, dus begrijp ik. Ik begrijp wat en wanneer ik hoor. (111)

Hier dus met de clou dat horen een heel ander soort begrijpen is dan zien. ‘Ik hoor die huivering, dus begrijp ik’. Daarmee komen we steeds dichter naar zijn droom en grootste verlangen om te kijken of er een epistemogonie (ontstaan van kennis) uit het horen voort kan komen. 

 

8- Met Orpheus mee op zijn tweede reis- 99

Dapper zijn nu, want we gaan nog een tweede keer dezelfde reis maken, maar dan in omgekeerde richting, van het harde van de dingen naar het zachte van de tekenen, van de lichamen naar de betekenis, van het fysische naar het abstracte, van horen naar kennen. Door langs dat steile pad terug omhoog te gaan haal ik een droom dichterbij. De vooralsnog poëtische droom van een andere epistemologie. Kan ik kennis reconstrueren op basis van horen? Hoe kan het oor kennen? En hoe kan onze huid kennen, waarin de anderen en de wereld meetrillen?

Mooi is hier dat opnieuw het lichaam meedoet met het horen in ‘hoe kan onze huid kennen’ en dat de wereld daarin meetrilt. En hij ziet de reis van Orpheus dus als een poging om op te klimmen naar kennis vanuit het horen.      

 

9- Uit alle prachtige lyrische zinnen die aan muziek gewijd zijn tenslotte deze:

Muziek van goede kwaliteit dringt binnen in de ziel en lichaam, vult en verzadigt de botten. Ze stremt, grijpt beet en veroorzaakt verstarring, verstening, ze maakt hard en zwaar, als van aarde, compact en geconcentreerd: gespitst, scherp, gericht op één punt. Ze geeft lucht, licht, vrijheid, soepelheid en dynamiek aan de spieren, zet aan tot vliegen. Ze doet stromen en vloeien, brengt tranen en bewegingen naar buiten. Ze ontsteekt de gevoelens , laat de emoties opvlammen, verhit de intelligentie, zet de inventiviteit in brand. Aarde, lucht, water en vuur. Ze is universeel in zich, universeel voor mij, universeel voor ons, universeel buiten ons. Wanneer ze de gave van haar klankvolle pleroma ontwikkelt, brengt ze vervulling.

noot: pleroma is een term ontleend aan de gnostici: het totaal van de goddelijke krachten

Er is nog een derde deel in het boek Muziek van Serres. Hij onderzoekt daarin het religieuze motief van de incarnatie ofwel vleeswording van het woord. Die eveneens fascinerende verkenning laat ik nu in het kader van deze korte introductie buiten beschouwing. 

 

INZICHTEN

Tenslotte een vijftal opmerkingen die tijdens het werken aan deze tekst opkomen over wat ‘muziek’ van Serres ons aanreikt in verband met complexiteit van leven en werken. 

Gelaagdheid van complexiteit

De basis van alles wat leeft en is, is trilling zegt Serres. Dat laat hij zien in de aard van de kleinste deeltjes tot en met de grootste kosmische verschijnselen. En al dat trillen en vibreren werkt op elkaar in. Trilt door elkaar heen. Telt op. Klontert samen. Dat bij elkaar vegen en door elkaar heen laten bestaan, kenmerkt het werk van Serres. Hij laat de complexiteit van de werkelijkheid in tact. En laat die in al zijn gelaagdheid klinken. Dat noemt hij het zingen van de wereld.      

 

Muziek als begin

Serres herschept in zijn boek de gebruikelijke verhouding tussen taal en muziek. Gangbaar is dat de taal de leiding heeft, het primaat. Bij Serres is dat andersom. Daarbij staat muziek niet alleen voor de liedjes en de stukjes die we gewoonlijk muziek noemen, maar is muziek het geheel dat klinkt van de grondruis, de klanken van alles wat leeft, de instrumenten en de muziek. Dat noemt hij regelmatig ‘mozaïek, de eigenlijke naam voor muziek’. Alles wat we kennen, wat we duiden, waar we betekenis aan geven, komt voort uit de muziek. Bij Serres was er in den beginne niet het woord maar de muziek.   

 

Kritiek op onderzoek

Hij keert zich tegen het primaat van de betekenis en tegen de reductie door de rede. Hij is fel gekant tegen de eenzijdigheid daarvan. ‘Taal’ is bij Serres maar een klein laagje betekenis bovenop alles wat klinkt. Hij laat een kritiek horen op hoe we kennis verwerven en hoe we onderzoek doen. Hoe doet hij dat dan zelf?

 

De stijl is één met de inhoud

De grote samenhang van wat hij in een samengesteld woord de biogea noemt (het leven- bio en de aarde- gea) houdt hij open in hoe hij schrijft. Ook in zijn taal doet hij niet aan reductie. Serres laat zich niet lezen als een discursieve argumenterende tekst. Dat is prachtig en complex tegelijk.

In een passage die bijvoorbeeld over horen en begrijpen gaat klinken op zijn minst de zeeën, de walvissen, de vulkanen, de flora en fauna van Nieuw Zeeland, het ritme van celdeling en de ademhaling mee. Het is poëzie, proza en betoog tegelijkertijd! Die taal van Serres heb ik willen eren. Daarom heb ik grotere citaten gezocht. Lees ze nog eens hardop! De stijl is één met de inhoud. En daarmee laat hij grappig genoeg zelf zien dat taal lang niet zo smal en beperkt is als hij het doet voorkomen!    

 

De tragiek is er ook

Heel prettig aan het boek is dat er geen ‘doe dit en je wordt gelukkig’ weg wordt uitgestippeld. Ongemak en verdriet horen er net zo bij als de extatische toon van vreugde over muziek op sommige bladzijden. De ‘poëtische droom’ van Serres is om een epistomologie (kennisleer) te ontwikkelen die op het horen is gebaseerd. En hij weet (al zo lang hij leeft- 80 jaar dus) dat die exercitie telkens weer gedoemd is te mislukken. Hij spreekt dan over het tranenmeer in zijn borst. Er staan prachtige roerende bladzijden in waarin Serres zich identificeert met Orpheus en diens reis om zijn geliefde Euridycee na haar dood terug te halen uit de onderwereld. En hoe dat altijd mislukt net als hij er bijna in is geslaagd. Zo lukt het Serres nooit om de schoonheid volgens zijn eigen zeggen werkelijk te kunnen vangen.

 

Graag spreek ik jullie op 11 mei tijdens het filosofisch ontbijt van het festival Musework Live 2020. Ik kijker naar uit.

 

Met een hartelijke groet

Bart van Rosmalen