Het viergesprek tussen de man die zijn werk deed, de man in zijn andere werk, de onderzoeker en de kunstenaar

Het gesprek begint wat onrustig. De mannen zoeken naar hoe zij kunnen uitwisselen.

De toon van de mannen is erg verschillend. De man die zijn werk doet is gelaten over zijn situatie. Hij draait op routine. Hij telt de dagen en mist mogelijk perspectief.

Hij doet het werk maar voelt zich ‘grijs’. Er valt een boel over de man te zeggen. Dat hij zijn werk goed doet. Dat hij gedreven is. Maar zeggen dat hij grijs is, is eigenlijk het ergste dat je tegen hem kan zeggen. Grijs is iets waar hij zich niet mee kan identificeren. Grijs, daar is het leven uit. Grijs is je neerleggen bij het einde. Gek, eigenlijk is er niks om over te klagen, alles is goed en toch niet genoeg. In hem knaagt iets. In hem zwelt soms de wanhoop over niet kunnen ontsnappen, over het ritme en de uitzichtloosheid van deze tredmolen. Hij poogt zich er rustig onder te houden en ‘doet zijn ding’.

 

Hij was ooit dit werk begonnen om met mensen samen dingen ontdekken.  Verborgen verlangens aan te spreken en te kunnen realiseren zoals elk mens zijn recht op zijn eigen vrijheid heeft. Werkelijk blij kunnen zijn met vondsten en vooruitgang. Wat doet hij hier eigenlijk? Soms is hij meer bezig de situatie samen te verdragen dan dat dit nou therapie genoemd kan worden. Hij had dit zich gerealiseerd toen hij hier startte. Het zou geen doorsnee werk zijn, en het zou een serieuze ondertoon hebben, dat was hem bij de keuze duidelijk. Welke rol kan je spelen in het verdragen van een situatie en niet de grote veranderingen te verwachten zijn zoals deze zich vanuit verlangen aandienen? Is het inderdaad nodig een ander ‘standbeen’ in de wereld te hebben om dit vol te houden zoals de collega psychiater zei.

 

Hij heeft ontmoetingen met zijn patiënten en wat zich in contact ontwikkeld is bijzonder. De vondsten zijn mooi maar de vooruitgang is over het algemeen beschamend schamel.

Reden om in de zomer een onbedwingbare behoefte te hebben uit te willen breken. Alles schreeuwde ‘dit is niet genoeg’ en ‘ik moet elders een anker uitgooien’. Dat had hij gedaan.

 

De man solliciteerde en kreeg de baan. Er was enthousiasme. Deel uitmaken van een Hogeschool. Zijn eigen vak mogen onderzoeken en bekend raken met de nieuwste inzichten. Er was dusdanige openheid in contact dat hier zich de mogelijkheid leek voor te doen. De man in zijn andere werk had echter onverwacht grote moeite met het begin. Alles was nieuw en er was geen houvast zoals hij dat gewend was. Hij kende nieuwheid als geleidelijk, maar dit was alles opeens. Zulke momenten van paniek had hij niet verwacht. Had hij zo weinig stilgestaan bij de praktische obstakels die hij in dit werk zou kunnen tegenkomen? Het thuisraken in zulke grote systemen kostte hem moeite. Telkens weer was er informatie die weer ergens anders gezocht moest worden. Ook de afkortingen vlogen hem rond de oren, niet altijd was de betekenis te achterhalen. En in het lesgeven was hij nog niet zo geroutineerd.  

Dan weer was er fascinatie en enthousiasme en voelde hij ‘dit is mijn vak’, dan weer voelde hij zich er compleet buiten staan en voelde zich onmachtig of overvraagd en in paniek. Het was een inspannende en pittige tijd. Een tijd waarin zich steeds nieuwe uitdagingen voordeden. Maar ook de vraag ‘hoeveel spanning is gezond?’. Er waren wat twijfels en hierop de vraag naar een 360-graden-feedback. Dit gaf een dusdanig duidelijk beeld dat het vertrouwen herstelde. Dit herstelde contact en mogelijkheid te kunnen en mogen leren. Het was een voorrecht de geschiedenis en methodiek van het eigen vak te mogen onderzoeken en te onderwijzen.

 

De onderzoeker had gehoopt zijn onderzoekbijeenkomsten voort te kunnen zetten, maar gezien de beschikbare uren lukte dit niet meer. Hij gaf aan heel graag aangehaakt te blijven, maar niet in staat te zijn lijfelijk aanwezig te zijn. Hoe probeerde hij dit perspectief aan te houden. Hij probeerde te blijven schrijven op de gezamenlijke site. Hij beschreef hoe het was om deel te nemen zonder zich geïntroduceerd te hebben. Hoe het is verbonden te zijn en toch niet lijfelijk aanwezig. Inhoudelijk mistte hij het samen ontdekken, het samen op deze rare manieren stil te staan bij eigen werk en daarin ontdekkingen en spontane werkwijzen te kunnen volgen. In het zoeken naar afbeeldingen hiervoor vond hij een ijsbeer op een ijsschots, wegdrijvend van zijn natuurlijke habitat. Een dramatisch beeld van op het randje, maar dan aan de andere kant. De kunstenaar had ook van tevoren niet beseft welke tol de genomen stap zou eisen.

 

 

Daar zaten ze dan met zijn vieren. Ieder met hun eigen situatie. De man die zijn werk deed vanuit zijn dag-in dag-uit-routine, de man in zijn andere werk als onwennig en gepuzzeld en de onderzoeker met een gevoel van te weinig tijd en een gevoel van tekortschieten en de kunstenaar enigszins afwachtend of er nog van zijn diensten gebruik gemaakt zouden worden.

 

Het was best een tijdje stil. De koffie smaakte en het gesprek zocht naar een begin. Daar zaten ze, de een wilde uitbreken, nou dat was gelukt, maar nog niet met definitieve richting, de ander wilde beschrijven en bijhouden, de ander wilde uitdrukken, en juist dat was te veel minder geworden. De gehele beweging was te zeer ten koste gegaan van de uitdrukking. Het overeind blijven, het staan blijven en elke keer weer opgewassen en voorbereid zijn nam alle energie en dat hadden ze niet zo ingecalculeerd. Ze hadden de constructie voor

elkaar gekregen en het had zeker beweging gebracht. Het had de routine doorbroken maar had het ook kwaliteit gebracht? Had het iets bijgedragen aan goed werk?